Auteur: TeamVervoort

Fiscale partners voor de inkomstenbelasting?!

Fiscale partners voor de inkomstenbelasting? Let op, het kan nauw luisteren!

 Het zijn van fiscaal partner heeft gevolgen voor de inkomstenbelasting die u betaalt en de premie die u betaalt of terugkrijgt. Als fiscaal partners doe u namelijk samen belastingaangifte en er zijn onderdelen van de aangifte die voor u en uw fiscale partner samen gelden:

  • u mag uw gemeenschappelijke inkomsten en aftrekposten verdelen.
  • drempelbedragen hangen af van het inkomen van u en uw partner samen.

Dit is bijvoorbeeld van belang bij hypotheekrenteaftrek en belasting over spaargeld (box 3). Vooral als één van u meer verdient kan dit fiscaal voordeel voor u opleveren..

Voorwaarden

U bent fiscale partners voor de inkomstenbelasting als u als u samenwoont en aan één van de volgende voorwaarden voldoet:

  • u bent gehuwd of geregistreerd partner
  • u bent ongehuwd/ongeregistreerd partner en staat allebei op hetzelfde adres ingeschreven bij de Basis Registratie Personen (BRP), u bent allebei meerderjarig en heeft samen een notarieel samenlevingscontract afgesloten
  • u bent ongetrouwd/ongeregistreerd partner, staat allebei op hetzelfde adres in de GBA ingeschreven en voldoet aan één van de volgende voorwaarden:
    • u heeft samen een kind
    • één van u heeft een kind van de ander erkend.
    • u bent bij een pensioenfonds aangemeld als pensioenpartners.
    • u bent samen eigenaar van een eigen woning.
    • op uw adres staat ook een minderjarig kind van één van uw beiden ingeschreven (samengesteld gezin).
    • u was het jaar ervoor al fiscale partners.

U kunt maar één partner tegelijkertijd hebben.

Einde fiscaal partnerschap

Uw fiscaal partnerschap eindigt zodra u niet meer samen op hetzelfde adres ingeschreven staat. Het maakt hierbij niet meer uit of u nog steeds aan één van de bovenstaande voorwaarden voldoet. Het is dus van belang om goed te letten op het moment waarop u zich in- of uitschrijft.

En dit luister nauw! Vaak, maar vooral in echtscheidingssituaties wordt dit laatste nog wel eens over het hoofd gezien, wat tot grote verrassingen en problemen kan leiden.

 

Hoe het fout kan gaan

Een man en vrouw scheiden in 2014. Omdat de man verzuimt zich uit te schrijven uit de BRP blijft het fiscaal partnerschap in stand. Daardoor heeft de vrouw geen recht op een tweetal heffingskortingen.

Wat is er precies gebeurd? Zonder zich uit te schrijven (kennelijk vergeten) verlaat de man de in gezamenlijk eigendom zijnde woning in maart 2014. De woning wordt vervolgens in juni 2014 verkocht. In augustus 2014 wordt de echtscheiding uitgesproken. Dan verhuist de vrouw in november 2014 met de kinderen en laat dit vastleggen in de basisregistratie personen (BRP). Op verzoek van de kopers van de woning laat de man zich uiteindelijk pas in maart 2015 op het adres van de woning uitschrijven uit de BRP.

Als de vrouw in haar IB-aangifte 2014 de alleenstaande ouderkorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting claimt, weigert de inspecteur haar die heffingskortingen toe te kennen. Rechtbank Noord-Rechtbank en Hof zijn het met de inspecteur eens dat partijen tot november 2014 elkaars fiscale partner zijn, omdat de man heel 2014 op het adres van de voormalige woning was ingeschreven. Dat zij feitelijk sinds maart 2014 niet meer samenwoonden en de vrouw sindsdien in feite een alleenstaande ouder was, is niet bepalend voor het recht op de in de wet opgenomen heffingskortingen. De vrouw heeft daarom geen recht op de alleenstaande ouderkorting. En dit alleen omdat de man zich niet tijdig had uitgeschreven.

Hof Amsterdam 23 oktober 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:3817

Terugbetalen bij einde huwelijk

Terugbetalen bij einde huwelijk

De Hoge Raad heeft onlangs klip en klaar bepaald dat een echtgenoot, die met zijn of haar privévermogen gemeenschapsschulden heeft betaald, een terugvorderingsrecht heeft. Tot dan toe was dat onduidelijk. Dit is een belangrijke uitspraak, die voor echtgenoten grote gevolgen hebben.

De casus

Partijen waren gehuwd in een (oude) gemeenschap van goederen. Tijdens het huwelijk ontving de vrouw in drie jaren, onder uitsluitingsclausule, schenkingen van ieder € 10.000. Deze bedragen zijn vervolgens door de vrouw gestort op een gemeenschappelijke bankrekening van partijen. Daarna was het geld uitgegeven aan, naar moest worden aangenomen, consumptieve bestedingen.

Toen het huwelijk eindigde in echtscheiding was in geschil of de vrouw de gestorte bedragen kon terugvorderen.

De wet

Volgens de wet behoren alle schulden van ieder van de echtgenoten, op enkele uitzonderingen na, tot de huwelijksgemeenschap. Daarom geldt het vermoeden dat tijdens huwelijk uit het gemeenschapsvermogen voldane schulden gemeenschapsschulden zijn. Dit geldt ook voor consumptieve uitgaven en uitgaven in verband met de kosten van de huishouding. Hoe de draagplicht van die kosten tussen de echtgenoten is verdeeld is hierbij niet van belang.

De Hoge Raad

In dit geval geldt dus ten gunste van de vrouw het vermoeden dat de uitgaven betrekking hebben gehad op gemeenschapsschulden. Daaruit volgt dat de vrouw een vergoedingsrecht jegens de gemeenschap heeft, ook indien sprake is van consumptieve bestedingen. Het is aan de man om het tegendeel (bijvoorbeeld, dat de vrouw uit het gemeenschapsvermogen privé-schulden heeft voldaan) te bewijzen. In dit geval was dit laatste niet gebeurd en kon de vrouw de bedragen terugvorderen.

De Hoge Raad beslist hiermee dat ook het vergoedingsrecht van een echtgenoot, die door schenking onder uitsluiting verkregen privé-vermogen in de gemeenschap brengt, in stand blijft ook als sprake is van consumptieve bestedingen. Voordien was dat onduidelijk en hing het, in geval van consumptieve gemeenschapsuitgaven, af van de feiten en omstandigheden of het vergoedingsrecht stand hield.

Belang van de uitspraak

Het belang van deze uitspraak is groot. In de praktijk verkrijgen immers veel echtgenoten of geregistreerde partners erfenissen of schenkingen onder uitsluiting. En vaak komt gelden uit dat vermogen min of meer onopvallend in het gemeenschapsvermogen terecht, om vervolgens te worden verbruikt en vergeten. Tot het huwelijk (door echtscheiding) eindigt en één van de partners een aanzienlijke vordering op de gemeenschap blijkt te hebben.

 

Hoge Raad, 18 januari 2019, ECLI:NL:PHR:2019:58I

Erfbelasting en huur

Geen huur betalen leidt tot hogere erfbelasting

Het komt nog wel eens voor dat (een) ouder(s) hun woning bij leven onder gunstige voorwaarden aan hun kinderen overdragen. Zij blijven er dan vaak zelf in wonen tot dat zij naar een zorginstelling gaan of overlijden. Soms betalen zij huur of een andere gebruiksvergoeding, maar vaak betalen zij geen of een te lage vergoeding. De wetgever gaat er sinds 2010 vanuit dat de vergoeding die (een) ouders(s) in een dergelijk geval aan hun kinderen moeten betalen tenminste 6% moet bedragen. En zij moeten die vergoeding daadwerkelijk betalen. Als dat niet het geval is geweest, dan moet bij het overlijden van de ouder(s) alsnog met de fiscus worden afgerekend.

De fiscus stelt dan namelijk vast dat de ouder(s) al die jaren een voordeel (gratis of goedkoop wonen) hebben genoten en dat de kinderen dit voordeel nu van hen erven. Anders gezegd: de verkrijgingen van de kinderen bij het overlijden van hun ouder(s) wordt groter c.q. zij betalen meer erfbelasting.

Dat hieraan moeilijk valt te ontkomen blijkt nog weer eens uit een recente uitspraak van Hof Den Haag. Moeder had de eigendom van haar woning aan haar kind overgedragen, bleef erin wonen en betaalde geen gebruiksvergoeding.

Omdat het kind ook in de woning trok en gezamenlijk met zijn moeder van de gehele woning gebruik kon maken, vond de Rechtbank dat sprake was van beperkt gebruik, waarvoor de regeling niet geldt.

Het Hof maakt met het oordeel van de rechtbank echter korte metten. De regeling moet ruim worden uitgelegd: ook beperkt gebruik is gebruik. Moeder genoot bij leven een economisch voordeel, waarvoor zij niet betaalde. Het kind heeft dit voordeel bij haar overlijden geerfd en is daarover erfbelasting verschuldigd.

Mocht u in een dergelijke situatie zitten, dan is het wellicht nog mogelijk deze tijdens leven op te heffen. Desgewenst kunnen wij u daarbij helpen.

Hof Den Haag 26 april 2019, nr BK-18/00490 (GHDHA:2019:992)

Box 3 in strijd met Europees recht

De vermogensrendementsheffing (box 3) voor de jaren 2013 en 2014 is in strijd met artikel 1 Eerste protocol van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EP EVRM). Dat oordeelde de Hoge Raad vandaag in zeven arresten die deel uitmaken van de proefprocedures tegen box 3. Wat betekent dat voor de praktijk?

Het arrest
Eerder oordeelde de Hoge Raad dat de box 3-heffing voor een bepaald jaar op stelselniveau in strijd kan komen met artikel 1 EP EVRM als het forfaitaire rendement voor particuliere beleggers voor een lange reeks van jaren niet meer haalbaar is en belastingplichtigen, mede gelet op het toepasselijke tarief, worden geconfronteerd met een buitensporig zware last (ECLI:NL:HR2016:1129). De Hoge Raad past deze rechtsregel nu toe op 2013 en 2014.

De Hoge Raad oordeelt dat het forfaitaire rendement moet worden opgevat als een nominaal rendement. Voor het oordeel of het forfaitaire rendement voor particuliere beleggers nog haalbaar is, moet een vergelijking worden gemaakt met het door particulier beleggers daadwerkelijk behaalde nominale rendement.
Voorts oordeelt de Hoge Raad dat een vergelijking gemaakt moet worden met het daadwerkelijk behaalde rendement op Nederlandse staatsobligaties, spaarrekeningen en (termijn)deposito’s. Rendementen op andere beleggingen (aandelen, onroerend goed) zijn dus niet relevant voor deze vergelijking.

De Hoge Raad constateert dat het daadwerkelijk behaalde rendement op staatsobligaties, spaarrekeningen en deposito’s voor de jaren 2013 en 2014 al gedurende langere tijd onder het forfaitaire rendement lag. Dat levert volgens de Hoge Raad op regelniveau een schending van artikel 1 EP EVRM op, als het nominaal (zonder veel risico’s) gemiddeld haalbare rendement voor de jaren 2013 en 2014 lager is dan 1,2 procent.

Deze schending wordt echter niet door de Hoge Raad gerepareerd. De reparatie van de regeling laat de Hoge Raad over aan de wetgever. Alleen als de belastingplichtige kan aantonen dat de box-3 heffing voor hem een individuele en buitensporige last is, kan hij in aanmerking komen voor een vermindering van zijn aanslag. Die individuele en buitensporige last maakte echter geen onderdeel uit van de proefprocedures, waardoor de Hoge Raad daar in deze arresten niet aan toekomt.

De praktijk
Voor de massaal bezwaar procedure betekent dit arrest dat de aanslagen niet worden verminderd, tenzij de belastingplichtige heeft gemotiveerd dat in zijn geval sprake is van een individuele en buitensporige last. Voor een succesvol beroep op dit arrest zal in lopende bezwaren individueel geprocedeerd moeten worden.

CONTACT

Kenaustraat 1
2011 MV Haarlem
Postbus 117
2000 AC Haarlem

© Team Vervoort
iban NL12INGB0686017269
bic INGBNL2A
kvk Haarlem 34171025