Hof ’s-Hertogenbosch (15-08-2019) oordeelt dat X zowel in Nederland als Roemenië belastingplichtig is en dat uiteindelijk de persoonlijke en economische betrekkingen met Roemenië het nauwst zijn.
Belanghebbende, X, heeft de Nederlandse nationaliteit en werkt aan boord van een schip. X is gehuwd met een Roemeense en heeft een eigen woning, een auto, diverse bankrekeningen, familie en vrienden in Nederland. Zijn echtgenote is inwoner van Roemenië en heeft aldaar een eigen woning. In hoger beroep is met name in geschil of X inwoner is van Nederland en/of Roemenië.
Hof ’s-Hertogenbosch oordeelt in tegenstelling tot de rechtbank dat X op basis van het belastingverdrag met Roemenië inwoner is van Roemenië. Ondanks de duurzame band van persoonlijke aard met Nederland zijn de persoonlijke en economische betrekkingen van X met Roemenië het nauwst. X verblijft samen met zijn echtgenote meer dagen in Roemenië dan in Nederland. De inspecteur kan alleen inkomstenbelasting heffen over de inkomsten uit de woning in Nederland. X blijft wel premieplichtig in Nederland. Het hoger beroep van X is gegrond.
Mogelijke aanpassing belastingverdrag Nederland – Duitsland/Overige knelpunten ten aanzien van buitenlands belastingplichtige
Het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland wordt mogelijk aangepast ten aanzien van het pensioenartikel in verband met bepaalde Duitse socialezekerheidsuitkeringen waar dit artikel ook op ziet. Dat schrijft Staatssecretaris Snel van Financiën aan de Tweede Kamer naar aanleiding van de toezending van het rapport fiscale knelpunten van grensarbeiders.
Indien bepaalde Duitse socialezekerheidsuitkeringen, het zogenaamde Krankengeld en Elterngeld, op jaarbasis 15.000 euro of lager zijn, is het heffingsrecht toegewezen aan de woonstaat Nederland. Dit terwijl deze uitkeringen in Duitsland onbelast zijn. Dit wordt als onrechtvaardig ervaren. Een oplossing hiervoor vergt een aanpassing van het verdrag. Nederland is op dit moment met Duitsland in gesprek over een dergelijke aanpassing.
In het rapport komen verder een aantal andere oplossingen aan de orde ten aanzien van knelpunten met betrekking tot buitenlands belastingplichtigen. Er wordt een uitzondering gemaakt voor de verrekening van het belastingdeel van de heffingskortingen dat met ingang van 1 januari 2019, met uitzondering van de arbeidskorting voor inwoners van de landenkring, niet meer via de loonbelasting wordt ontvangen. De uitzondering gaat onder voorwaarden gelden voor inwoners van België, Aruba en Suriname met looninkomsten uit Nederland waarvan het heffingsrecht aan Nederland is toegewezen. Met ingang van 1 januari 2020 ontvangen zij het belastingdeel van de algemene heffingskorting weer via de loonbelasting.
Voor bepaalde uitgezonden Nederlanders die in dienstbetrekking staan tot Nederland zal in een beleidsbesluit worden vastgelegd dat de inhoudingsplichtige weer in de loonbelasting het belastingdeel van de algemene heffingskorting en arbeidskorting kan toepassen.
Ten aanzien van de pensioenproblematiek met België, waarbij de Belastingdienst geen vrijstelling van loonheffing meer verleende aan inwoners van België die pensioen ontvangen uit Nederland, wordt dit onder voorwaarden met terugwerkende kracht naar 1 januari 2018 opnieuw verleend.
Verder is Nederland bereid de hooglerarenbepaling in het belastingverdrag tussen Nederland en België te laten vervallen en heeft dat ingebracht in de lopende verdragsonderhandelingen met België.
Ongehuwde en ongeregistreerde partners gaan er vaak vanuit dat zij recht hebben op partnerpensioen. Dit is echter lang niet altijd juist.
Hoewel sommige pensioenregelingen de eis stellen dat partners gehuwd of geregistreerd zijn, kennen de meeste regelingen ook een partnerpensioen voor ongehuwde en ongeregistreerde partners. Er worden echter ook dan altijd nadere voorwaarden gesteld aan het partnerschap van de samenwoners. En deze voorwaarden kunnen per pensioenregeling uiteenlopen. Zo kan vereist zijn dat de samenleving een half jaar of langer heeft geduurd. Ook kan een notarieel verleden samenlevingscontract vereist zijn. Een voorwaarde die bijna altijd wordt gesteld is dat de partner, die op grond van het reglement in aanmerking zou kunnen komen voor een partnerpensioen, ook als partner wordt aangemeld bij de pensioenuitvoerder. Als dat niet gebeurt kan de partner het partnerpensioen mislopen.
Maar naast de voorwaarden van de pensioenregeling blijft ook de tekst van het samenlevingscontract van belang. Dit volgt uit een recente uitspraak van de Rechtbank Den Haag over de vraag of het recht van een vrouw op partnerpensioen was vervallen door de ontbinding van het samenlevingscontract.
Partners hebben een samenlevingsovereenkomst gesloten. Daarin is opgenomen dat zij elkaar als gerechtigde voor het partnerpensioen aanwijzen. Inmiddels is hun relatie beëindigd. Tussen de partners ontstaat nu een geschil over de vraag of de vrouw nog een bijzonder partnerpensioen toekomt. De man stelt dat door het beëindigen van de relatie ook de vorderingen over en weer zijn komen te vervallen. De vrouw stelt dat zij nog steeds recht heeft op een bijzonder partnerpensioen en dat zij daar nooit afstand van heeft gedaan.
De Rechtbank stelt voorop dat in de samenlevingsovereenkomst is opgenomen dat wanneer partijen wensen elkaar niet langer als partnerpensioengerechtigde te hebben, zij dit door middel van een notariële akte of bij aangetekend schrijven aan de notaris kenbaar kunnen maken. Daarnaast is in de samenlevingsovereenkomst opgenomen dat de bepalingen uit de overeenkomst slechts gelden gedurende de samenleving. Op deze bepaling is een uitzondering gemaakt voor bepalingen die ‘naar hun aard zijn bestemd om te werken na de beëindiging van de samenleving’. Aangezien echter niet expliciet is bepaald dat artikel 18 geen bepaling is die naar zijn aard bestemd is om na te werken, komt het volgens de rechtbank aan op de uitleg van die bepaling.
De Rechtbank vindt het vervolgens van belang dat de aanspraak op partnerpensioen een inkomenszekerheid biedt aan de gerechtigde op het partnerpensioen. Een einde aan die aanspraak kan dan ook heel ingrijpend zijn voor de aanspraakgerechtigde. Voor de hand had dan ook gelegen dat de partners – als zij hadden willen overeenkomen dat de aanspraak op partnerpensioen verloren zou gaan bij beëindiging van het samenlevingsverband – hierover iets in de tekst van de samenlevingsovereenkomst hadden opgenomen. Dat is echter niet gebeurd. En aangezien de vrouw nooit op de in de overeenkomst bepaalde wijze afstand heeft gedaan van haar aanspraak op partnerpensioen, is de conclusie dat aan de vrouw nog altijd het partnerpensioen toekomt.
Deze uitspraak leert dat zekerheid over uw partnerpensioen afhangt van de inhoud van uw pensioenregeling, en uw samenlevingscontract.
Rb. Den Haag 3 juli 2019, nr. 7129028 RL EXPL 18-17661 (ECLI:NL:RBDHA:2019:6897).
Wetsvoorstel tot verdeling van pensioen bij scheidingen vanaf 1 januari 2021
De regering heeft onlangs een wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer waarin de verdeling van pensioen bij echtscheiding anders wordt geregeld dan nu het geval is. De regeling zou vanaf 1 januari 2021 moeten gelden.
Volgens de huidige Wet verevening pensioenrechten bij scheiding krijgt de ex-partner[1] in beginsel een recht op ouderdomspensioen waarbij de uitbetaling afhankelijk is van het leven van de andere partner. Opgebouwde partnerpensioen wordt volgens de Pensioenwet op de scheidingsdatum ten behoeve van de ex-partner afgesplitst in een bijzonder partnerpensioen waarbij de uitkeringen plaatsvinden als de andere partner overlijdt. Ex-partners blijven dus een pensioenband houden. Als zij het anders willen, moeten zij dat zelf van te voren regelen en vastleggen. Verder moeten ex-partners zich volgens de huidige regeling binnen twee jaar na de scheiding bij de pensioenuitvoerder melden, willen zij hun recht effectueren. Niet zelden wordt dit vergeten.
In de voorgestelde nieuwe regeling wordt:
de pensioenband doorgeknipt; het recht op ouderdoms- en partnerpensioen wordt automatisch omgezet in een zelfstandige aanspraak op ouderdomspensioen; de mogelijkheid bestaat wel om partnerpensioen buiten deze omzetting te houden;
de periode waarover het bijzonder partnerpensioen wordt berekend beperkt tot de huwelijkse periode; in de huidige situatie wordt het bijzonder partnerpensioen ook berekend over de voorhuwelijkse periode;
het recht op partnerpensioen verdeeld over beide partners; dit sluit aan bij de regeling voor het ouderdomspensioen;
door de pensioenuitvoerder, met behulp van de Basisregistratie Personen , automatisch aan het pensioenrecht uitvoering gegeven; de ex-partners hoeven zich dus niet meer te melden.
Net als nu geldt dat echtgenoten bij huwelijkse of partnerschapsvoorwaarden of in een echtscheidingsconvenant kunnen afwijken van de wettelijke regeling. In het wetsvoorstel is limitatief bepaald welke afwijkende afspraken kunnen worden gemaakt:
uitsluiting van het recht op pensioenverdeling
verdeling over een andere periode dan de huwelijkse periode (bijvoorbeeld ook de voorhuwelijkse periode)
verdeling van een ander deel dan de helft van de pensioenopbouw (in plaats van 50/50 bijvoorbeeld 75/25).
Andere afwijkende afspraken worden niet door het pensioenuitvoeringsorgaan verwerkt. Wel kunnen partners de regeling uitsluiten en onderling een eigen regeling treffen.
Het wetsvoorstel kan wel gevolgen hebben voor bestaande huwelijkse voorwaarden, bijvoorbeeld als daarin is afgesproken om ‘de standaard’ uit de Wvps te volgen. Na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel die is beoogd per 1 januari 2021 is zo’n verevening niet meer mogelijk.
[1] De regeling heet betrekking op gehuwde of geregistreerde partners. Partners met een samenlevingscontract vallen hier niet onder, maar kunnen een vergelijkbare regeling overeenkomen, eventueel door naar de wettelijke regeling te verwijzen.