Stand van zaken vermogensrendementsheffing (box 3)

Stand van zaken vermogensrendementsheffing (box 3)

Al een aantal jaren zorgt de heffing van inkomstenbelastingheffing over box 3 vermogen (de vermogensrendementsheffing) voor veel beroering. De belastingwetgever gaat er namelijk vanuit dat een bepaald (fictief) rendement op dat vermogen haalbaar is, terwijl werkelijke rendement op spaargeld en ander box 3 vermogen voor veel belastingplichtigen aanzienlijk lager ligt.

Voor veel belastingplichtigen is dit aanleiding (geweest) om hiertegen bezwaar in te dienen en in beroep te gaan bij de rechter. Dit dient per belastingjaar te gebeuren. De belastingwetgever heeft zich deze bezwaren in zoverre aangetrokken, dat het heffingssysteem voor box 3 vermogen per 1 januari 2017 is aangepast.

Waar aanvankelijk werd uitgegaan van een fictief vast rendement van 4% over het totale vermogen dat tegen 30% werd belast, wordt nu een gedifferentieerd forfaitair rendement gehanteerd. Daarbij wordt uitgegaan van een vermogensmix bestaande uit spaargeld en beleggingen. De vooronderstelling hierbij is dat mensen die meer vermogen hebben, dat vermogen steeds risicovoller zullen beleggen om zo een hoger rendement te behalen. Hiervoor wordt het box 3 vermogen ingedeeld in schijven waaraan een toenemend vast rendement is gekoppeld.

Deze wijze van heffing is weliswaar meer gedifferentieerd, maar heeft de onvrede bij veel (beleggingsrisico-mijdende) belastingplichtigen echter (nog) niet weg kunnen nemen. Het heffingsjaar 2017 is inmiddels nog onder de rechter en 2018 zal wel volgen.

De rechtsvraag die hierbij speelt is of de box 3 heffing wel in overeenstemming met het eigendomsrecht zoals dat is vastgelegd in het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De overheid mag immers geen inbreuk maken op het eigendomsrecht van de burger als daarvoor geen zeer goede reden heeft.

Overigens kan, ook als wordt geoordeeld dat de heffing in box 3 niet strijdig is met het eigendomsrecht, sprake zijn van een individuele en buitensporige last voor de belastingplichtige. Dat kan echter voor iedere belastingplichtige anders zijn. Daarvoor zal dan ook moeten worden gekeken naar diens individuele omstandigheden.

Wat vindt de rechter hiervan tot nu toe?

Voor de jaren 2010 en 2011 heeft de Hoge Raad beslist dat geen inbreuk wordt gemaakt op het eigendomsrecht van artikel 1 EVRM. Het is de Hoge Raad voor die jaren niet gebleken dat het fictieve rendement van 4% voor langere reeks van jaren voor particuliere beleggers niet haalbaar was.

Volgens de Rechtbank Den Haag was dit voor de jaren 2012 en 2013 ook het geval. Voor het belastingjaar 2013 heeft de Hoge Raad in een zaak echter wel beslist dat in een bepaalde situatie sprake kan zijn van een individuele en buitensporige last. Of hiervan sprake is, moet per individuele situatie worden bepaald.

Voor de jaren 2013 en 2014 heeft het Hof Amsterdam beslist dat wel degelijk sprake is van inbreuk op het recht van eigendom van artikel 1 EVRM. Het Hof heeft daaraan echter geen fiscale gevolgen verbonden, maar bepaald dat de belastingwetgever enige tijd moet worden gegund om de schending van het eigendomsrecht op te heffen. De vraag of de wijziging per 1 januari 2017 een einde heeft gemaakt aan de schending, heeft het Hof helaas niet beantwoord.

Voor het jaar 2015 komen Rechtbank Den Haag en Hof Den Bosch tot het oordeel dat de vermogensrendementsheffing niet in strijd mis met het EVRM.

In 2016 oordeelt de Hoge Raad geoordeeld dat niet gezegd kan worden dat de forfaitaire box 3 heffing ‘elke redelijke grond ontbeert’. Het stelsel zou alleen in strijd komen met het EVRM als vast zou komen te staan dat het destijds door de belastingwetgever voor een lange reeks van jaren veronderstelde rendement van 4% voor particulieren beleggers niet meer haalbaar is en de belastingplichtigen, mede gelet op het toepasselijk tarief zouden worden geconfronteerd met een buitensporige last.

In 2018 zijn over de jaren 2013 en 2014 enkele beslissingen door Hof Amsterdam en Hof Den Bosch genomen, die verschillende kanten uitwijzen. Eveneens in 2018 heeft de Hoge Raad in een zaak geconcludeerd dat de box 3-heffing niet alleen in strijd was met Europees recht, maar ook dat de belastingplichtige recht had op restitutie van een groot deel van de box 3-heffing.

De ontwikkeling in de rechtspraak met betrekking tot de belastingjaren tot en met 2016 geeft het volgende beeld:

  • hoewel veel belastingplichtigen in bezwaar zijn gegaan, is het aantal successen beperkt;
  • definitieve duidelijkheid over de box 3-heffingen is er nog niet, omdat de Hoge Raad nog geen eindoordeel heeft geveld;
  • het lijkt er echter op dat hooguit in individuele gevallen sprake kan zijn van strijd met het EVRM.

Door de aanpassing van het box 3-stelsel geldt met ingang van belastingjaar 2017 geldt een nieuwe situatie. Ook 2017 ligt bij de rechter en 2018 zal wel volgen. Vooralsnog lijkt het erop dat ook voor die jaren geen andere conclusies kunnen worden getrokken.

Kortom: het blijft dus nog even afwachten tot de Hoge Raad heeft Gesproken.

 

 

CONTACT

Kenaustraat 1
2011 MV Haarlem
Postbus 117
2000 AC Haarlem

© Team Vervoort
iban NL12INGB0686017269
bic INGBNL2A
kvk Haarlem 34171025