Wetsvoorstel UBO-register aangenomen!

Op 23 juni 2020 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het wetsvoorstel inzake de registratie van uiteindelijk belanghebbenden ofwel Ultimate Beneficial Owner (UBO) van Nederlandse vennootschappen en andere juridische entiteiten. Met deze instemming is de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel afgerond. Over dit wetsvoorstel hebben wij u eerder geïnformeerd.

De datum van de daadwerkelijke inwerkingtreding van de wet, en daarmee het instellen van het UBO-register, wordt binnenkort bekend gemaakt. Naar verwachting volgt inwerkingtreding in september.

In het kort

Het UBO-register heeft tot doel het transparanter maken van juridische constructies, ter voorkoming van witwaspraktijken en terrorismefinanciering.

Op grond van de wet moeten alle Nederlandse vennootschappen en andere juridische entiteiten informatie met betrekking tot hun UBO(’s) inschrijven in het UBO-register. Bestaande Nederlandse vennootschappen en entiteiten hun UBO(’s) binnen 18 maanden na inwerkingtreding van de wet inschrijven. Nieuwe Nederlandse vennootschappen en entiteiten moeten dit direct na oprichting doen. Die informatie wordt daarmee (deels) openbaar.

Een wetsvoorstel om ook voor trusts, Nederlandse fondsen voor gemene rekening en soortgelijke entiteiten een UBO-register in te stellen is nog in voorbereiding. Er bestaat dan ook nog geen verplichting tot het inschrijven van een UBO voor deze constructies.

Een UBO is een natuurlijke persoon met de uiteindelijke eigendom of zeggenschap in een vennootschap of andere juridische entiteit. UBO is in ieder geval de natuurlijke persoon die een direct of indirect eigendoms- of zeggenschapsbelang van meer dan 25 procent in een juridische entiteit heeft. Ook certificaathouders kunnen UBO’s zijn.

De registratieplicht rust op de eigenaar van de entiteit, bestuurders en degenen met de dagelijkse leiding en geldt alleen voor in Nederland opgerichte juridische entiteiten.

Een duidelijk en veel voorkomend voorbeeld van een UBO is de DGA van een BV. En ook de registratieplicht rust op de DGA.

Van elke juridische entiteit moet een UBO worden geregistreerd. Als er geen natuurlijke persoon te vinden is die aan de UBO-definitie voldoet, dan wordt het hoger leidinggevend personeel van de entiteit als UBO aangewezen. In het geval van een bv, nv, vereniging, of stichting bijvoorbeeld, zijn dat alle statutaire bestuurders.

Vragen?

Indien u vragen heeft over hoe het UBO-register werkt, wie als UBO kwalificeert, welke informatie u daarbij nodig heeft, of hoe u moet registreren, dan kunt u contact met ons opnemen.

Voorgestelde wijziging box 3 gaat niet door, er wordt gekeken naar een alternatief

Het voorstel van voormalig staatssecretaris Menno Snel dat de vermogensrendementsheffing eerlijker moest maken, gaat echt van tafel. Zijn opvolger Hans Vijlbrief zoekt naar een “simpeler” tussentijds voorstel om rendement uit spaargeld en investeringen eerlijker te belasten. Ook zoekt hij naar een oplossing voor de lange termijn.

“Het voorstel dat er lag van mijn voorganger kende grote problemen”, zegt Vijlbrief. Er wordt een te groot verschil gemaakt tussen geld dat mensen over hun rendementen uit beleggingen betalen ten opzichte van wat ze over hun spaarrente betalen. Dat onderscheid zou volgens de bewindsman “juridisch heel snel kapotgeschoten zijn”, en is volgens zijn politieke oordeel ook oneerlijk.

De vermogensrendementsheffing, in de volksmond de ‘spaartaks’ genoemd, is gebaseerd op een ‘fictieve rente’ van rond de 4 procent waarover beleggers en spaarders belasting betaalden. Voor de coronacrisis waren rendementen uit beleggingen vaak hoog, terwijl de rente al jarenlang enorm laag staat. Een vermogende spaarder die amper rente krijgt over zijn spaargeld, betaalt hierover dus wel behoorlijk wat belasting.

De enige échte oplossing is om alleen het reële rendement te belasten, zegt Vijlbrief. Maar de Belastingdienst kan precieze rendementen uit investeringen niet nagaan en dus ook niet belasten. Vijlbrief gaat op zoek naar een alternatief dat kleine spaarders en beleggers “in hoge mate ontziet”. Hij overweegt serieus het bedrag waarover spaarders en beleggers geen belasting betalen “aanzienlijk te verhogen, als ik dat kan”.

Gebruikelijk loon kan opbrengst B.V. overtreffen

Een directeur-grootaandeelhouder (dga) heeft te maken met de gebruikelijkloonregeling. Voor zijn werk in de eigen bv moet de dga een salaris in de loonaangifte opnemen dat in de markt ‘gebruikelijk’ is voor zijn werkzaamheden. Hetzelfde geldt voor de werknemer die arbeid verricht ten behoeve van een lichaam waarin zijn partner een aanmerkelijk belang heeft. In 2020 bedraagt het gebruikelijk loon minimaal € 46.000. Een dga mag zichzelf wel een lager salaris geven, maar dan moet hij aannemelijk maken dat een werknemer in de ‘meest vergelijkbare dienstbetrekking’ ook een lager loon heeft. Dit is dus een vergelijkbare werknemer in loondienst, zonder een aanmerkelijk belang. Is juist een hoger loon gebruikelijk, dan moet de dga zijn salaris minimaal op 75% van dat hogere loon stellen. Of op het loon van de meestverdienende werknemer binnen zijn bv of een verbonden bv.

Het gebruikelijk loon is een De bewijslast rust op de dga. Hij moet aannemelijk te maken dat het gebruikelijk loon lager is dan de norm,. Dat de dga dit bewijs serieus moet nemen blijkt nog maar eens uit de volgende casus.

Een naar Angelsaksisch recht opgerichte vennootschap waarvan het kapitaal in aandelen is verdeeld (Ltd) houdt zich bezig met (arbeidsbemiddeling met het oog op) zorgverlening aan particulieren en met verhuur van accommodatie.

Aan de in Nederland wonende dga is voor het jaar 2015 i een persoonsgebonden budget toegekend, waarbij de Ltd als zorgverlenende instantie is aangemerkt.

De Ltd heeft in de aangifte loonheffingen 2015 aangegeven € 18.600 loon te hebben vergoed aan de partner van de dga, die werkzaamheden voor de Ltd verrichtte.

Volgens de inspecteur moest het gebruikelijk loon over 2015 minstens het standaardbedrag van € 44.000 (bedrag 2015) zijn.

Ten bewijze dat het gebruikelijk loon over 2015 lager zou zijn had de De Ltd had aangevoerd dat zij slechts € 22.000 aan omzet had behaald omdat zij uitsluitend dat bedrag van de gemeente had ontvangen ter bekostiging van de inkoop van zorg ten behoeve van de dga.

Het Hof acht de argumentatie van de Ltd echter verre van overtuigend.

Allereerst oordeelt het Hof dat de stelling niet dan wel onvoldoende met documenten of anderszins gestaafd. Hierbij wijst het Hof er op dat de in de door de Ltd overgelegde verlies- en winstrekening 2015 opgenomen omzet (€ 19.748) niet overeenkomt met de gestelde € 22.000 en dat een toelichting daarbij ontbreekt. Daarmee is het van de gemeente ontvangen bedrag niet aannemelijk gemaakt.

Verder meent het Hof dat, ook al zou  van de gemeente inderdaad € 22.000 zijn ontvangen, daarmee nog niet aannemelijk is geworden dat het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking lager is dan € 44.000.

Bronnen: Gerechtshof Amsterdam 28 januari 2020 (gepubliceerd 19 februari 2020), ECLI:NL:GHAMS:2020:382, 18/00444  en Gerechtshof Amsterdam 28 januari 2020 (gepubliceerd 19 februari 2020), ECLI:NL:GHAMS:2020:383, 18/00445

NB

Overigens mag een dga van de Belastingdienst tijdelijk van een lager gebruikelijk loon uitgaan als zijn BV  door de coronacrisis en een lagere omzet heeft. Maar dat mag alleen voor de maanden die nog moeten komen, niet met terugwerkende kracht.

Schenking van vader is voor de helft toerekenbaar aan moeder en daardoor erfrechtelijke verkrijging

Een schenking die binnen 180 voor overlijden door de erflater is gedaan, wordt fiscaal niet als schenking maar als erfrechtelijke verkrijging behandeld. Dit bepaalt de wet om te voorkomen dat mensen hun vermogen in het zicht van hun overlijden met een extra belastingvoordeel wegschenken.

En als een schenker in gemeenschap van goederen is getrouwd behoort zijn vermogen tot de huwelijksgemeenschap, waartoe ook de andere echtgenoot voor de helft gerechtigd is.

Deze twee regels bepalen de uitkomst van de volgende casus.

Een vader heeft uit zijn B.V. een schenking gedaan aan zijn kinderen overboekingen van naar de bankrekeningen van zijn twee kinderen. De kinderen hebben over deze schenkingen schenkbelasting betaald. De aandelen in de B.V. stonden volledig op naam van vader. Vervolgens overleed moeder overlijdt binnen 180 dagen na het doen van de schenking. Vader en moeder waren gehuwd in gemeenschap van goederen.

De Inspecteur rekent de schenkingen voor de helft tot de nalatenschap van moeder.

De rechtbank beslist dat dit terecht is gebeurd en dat de helft van de schenkingen fictieve erfrechtelijke verkrijgingen zijn.

De rechtbank overweegt dat de vader en moeder in algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd. Daardoor waren de aandelen in de B.V. onderdeel van de huwelijksgoederengemeenschap tussen de moeder en de vader. Tijdens het bestaan van de huwelijkse gemeenschap was er geen privévermogen. Betalingen uit de B.V. waren daardoor afkomstig uit de huwelijksgoederengemeenschap. Dit betekent dat vader bij de schenking heeft gehandeld namens de huwelijksgoederengemeenschap en wordt de helft van de schenking ook aan moeder toegerekend. Dat moeder niet wist dat vader schenkingen deed is niet van belang.

Omdat de schenkingen binnen 180 dagen voor het overlijden van moeder zijn gedaan, wordt de helft van de schenkingen aangemerkt als als erfrechtelijke verkrijgingen, waarover erfbelasting moet worden betaald. De hierover reeds betaalde schenkbelasting mag hiermee worden verrekend. Over de andere helft van de schenkingen is wel terecht schenkbelasting geheven.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant 30 januari 2020 (gepubliceerd 4 maart 2020), ECLI:NL:RBZWB:2020:404

CONTACT

Kenaustraat 1
2011 MV Haarlem
Postbus 117
2000 AC Haarlem

© Team Vervoort
iban NL12INGB0686017269
bic INGBNL2A
kvk Haarlem 34171025