Team Vervoort ontvangt nadere toelichting van de Staatssecretaris op het intrekken van het beroepschrift in cassatie inzake easyJet piloot werkzaam in Italië
Wij ontvingen op 25 april 2019 een brief waarin de Staatssecretaris toelicht waarom hij niet in cassatie gaat tegen de uitspraak van het Hof den Bosch van 18 januari 2019. Team Vervoort vertegenwoordigde in deze zaak een easyJet piloot met als standplaats Milaan. Het Hof den Bosch stelde Team Vervoort in het gelijk (dit artikel kunt u lezen via deze link)
De Staatssecretaris deelt onze mening, die bevestigd is door het Gerechtshof, dat easyJet voor de toepassing van het arbeidsartikel een vaste inrichting heeft in Italië. Verder bevestigt hij dat het salaris van de piloot toegerekend dient te worden aan de vaste inrichting als de arbeid is verricht ten behoeve van deze vaste inrichting. Of de beloning feitelijk in aftrek is gebracht bij de vaste inrichting is niet van belang. Het is alleen van belang dat de arbeid functioneel toerekenbaar is aan de vaste inrichting in Italië.
Ook de Staatssecretaris merkt op, evenals het Gerechtshof, dat Italië alleen bevoegd is voor het loon dat toe te rekenen is aan de arbeid die fysiek in Italië is verricht. Dit betekent dat het loon dat toerekenbaar is aan de arbeid die op of boven het grondgebied van derden staten is verricht, exclusief ter heffing is toegewezen aan de woonstaat, Nederland. Echter in deze zaak was afgesproken dat het gehele inkomen toe te rekenen was aan de arbeid die in Italië was verricht zodat Italië over het hele inkomen heffingsbevoegd is en Nederland niet.
Tot slot merkt de Staatssecretaris op dat door de wijziging in het modelverdrag van de definitie van ‘internationaal verkeer’ deze situatie zich niet meer zal voordoen. Immers dan is het pilotenartikel weer van toepassing. In het verdrag Nederland-Italië zou dit betekenen dat Nederland volledig bevoegd is om belasting te heffen over het Italiaanse inkomen. Echter zolang het verdrag niet gewijzigd is blijft Italië bevoegd over het inkomen dat toe te rekenen is aan de arbeid verricht in Italië.
De inspecteur heeft contact met Team Vervoort gezocht om een afspraak te maken in de maand juni 2019. In deze afspraak zal de vraag centraal staan op welke wijze de visie van het Gerechtshof, zie ook ons eerder bericht hieromtrent (dit kunt u lezen via deze link) en die van de Staatssecretaris voor het inkomstenbelastingjaar 2020 en verder uitgelegd moet worden.
In dat kader herhalen wij onze oproep:
Bent u een easyJet piloot werkzaam in Italië? Neemt u dan vooral contact met ons op. Wij kunnen uw belangen dan vertegenwoordigen in het overleg dat wij voeren met de belastingdienst. Daarnaast kunnen wij u als cliënt op de hoogte houden van de ontwikkelingen en de standpunten die wij cliënten adviseren in te nemen bij het indienen van hun aangiften inkomstenbelasting. Dit kan voor u leiden tot een belastingbesparing.
Staatssecretaris trekt het pro forma cassatieberoep tegen de uitspraak van Hof Den Bosch inzake easyJet Italië in
De Hoge Raad heeft ons op 23 april 2019 laten weten dat de Staatssecretaris het ingestelde cassatieberoep in de zaak van de verkeersvlieger die voor easyJet Italië werkt heeft ingetrokken. Dit betekent dat Team Vervoort de zaak definitief gewonnen heeft.
Voor u als piloot heeft dit tot gevolg dat Nederland over uw Italiaanse inkomen een reductie ter voorkoming van dubbele belasting dient te verlenen. Voor oude jaren zal de belastingdienst dit alleen doen als u bezwaar heeft aangetekend.
Hoe de belastingdienst in de toekomst (dus vanaf het jaar 2020) zal reageren op deze uitspraak is nog onduidelijk. Het Hof heeft in de uitspraak opgemerkt dat piloten in vergelijkbare situatie zich in een weinig benijdenswaardige positie bevinden. Immers het inkomen dat toe te rekenen is aan het werk dat niet in en boven Italië verricht wordt, is in principe in Nederland belast. Alleen omdat de inspecteur een tegemoetkoming verleent die inhoudt dat alle werkzaamheden worden geacht in Italië plaats te vinden, wordt de volledige vermindering van dubbele belasting toegekend. Het Hof schrijft in de uitspraak dat het probleem wordt veroorzaakt door Italië die de heffingsrechten uitoefent tot buiten de grenzen van het belastingverdrag. “In dat probleem en de door partijen benoemde moeizame bilaterale contacten tussen de belastingautoriteiten van Nederland en Italië kan echter in redelijkheid geen grond worden gevonden voor een alternatieve uitlegging van het verdrag” aldus het Hof in overweging 5.22.
In het najaar 2019 heeft Team Vervoort een regulier overleg gepland met de belastingdienst. Wij zullen de verdere gang van zaken inzake het verdrag Nederland-Italië dan aan de orde stellen.
Oproep
Bent u een easyJet piloot werkzaam in Italië? Neemt u dan vooral contact met ons op. Wij kunnen uw belangen dan vertegenwoordigen in het overleg dat wij voeren met de belastingdienst. Daarnaast kunnen wij u als cliënt op de hoogte houden van de ontwikkelingen en de standpunten die wij cliënten adviseren in te nemen bij het indienen van hun aangiften inkomstenbelasting
Recht om stukken op te vragen, door de belastingdienst, verjaart niet aldus de Hoge Raad
Ook na een tijdsverloop van meer dan zes jaar kan een inspecteur iemand verzoeken zijn aftrekbare kosten voor de eigen woning met schriftelijke bescheiden te onderbouwen, aldus de Hoge Raad op 19 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:629). Wat waren de feiten?
X gaat in 2007 een extra hypothecaire lening aan van € 93.500. Hij merkt de lening deels aan als eigenwoningschuld. De inspecteur volgt de IB-aangiften voor de jaren 2007-2009. Naar aanleiding van de IB-aangifte 2010 stelt de inspecteur in 2013 vragen aan X over de aftrek van de hypotheekrente. Omdat X niet kan aantonen dat de verhoging van de hypotheek is aangewend voor de eigen woning, corrigeert de inspecteur de IB-aangifte 2010. Tevens wijkt hij af van de ingediende IB-aangiften over de jaren 2011 en 2012. Voor de jaren 2013-2015 volgt de inspecteur weer de aangiften van X. In geschil is de omvang van de eigenwoningschuld.
Uitspraak van Hof ‘s-Hertogenbosch
Hof ‘s-Hertogenbosch stelt vast dat de bewijslast op X rust. Nu de inspecteur echter pas in 2013 om schriftelijke bescheiden betreffende de kosten van de verbouwing heeft gevraagd, heeft hij volgens het hof het recht verwerkt om nog om bewijs te vragen. Het hof sluit hierbij aan bij het verlopen van de navorderingstermijn voor het jaar 2007, het jaar waarin de hypotheek is verhoogd. Verder wijst het hof er nog op dat de inspecteur de aangiften van X voor de jaren 2013-2015 weer heeft gevolgd. Het hof vermindert de aanslagen.
Uitspraak Hoge Raad
De Hoge Raad is het met het hof eens dat de bewijslast op X rust, maar acht het oordeel van het hof, dat de inspecteur zijn recht om bewijs op te vragen heeft verwerkt, niet juist. Volgens de Hoge Raad volgt uit de toepasselijke bepalingen namelijk niet dat de inspecteur de schriftelijke bescheiden binnen zes jaren, of binnen de navorderingstermijn, moet opvragen. Volgens de Hoge Raad is daarbij niet van belang dat de inspecteur de aangiften over andere jaren heeft gevolgd. Ook is van belang dat X geen bijkomende omstandigheden heeft gesteld die bij hem de indruk hebben kunnen wekken dat het volgen van de aangiften in andere jaren op een weloverwogen standpunt van de inspecteur berustte. Het gelijk is aan de staatssecretaris.
Gevolgen voor de praktijk
Voor de praktijk betekent dit dat zolang een lening voor een verbouwing niet door de inspecteur is beoordeeld en erkend als een eigenwoningschuld een belastingplichtige altijd kan worden gevraagd om met schriftelijke stukken (nota’s, betaalbewijzen e.d.) bewijs te leveren. Het een of meerdere jaren volgen van ingediende aangiften zonder dat sprake is van een bewuste standpuntbepaling door de inspecteur, is niet voldoende om daaraan vertrouwen te kunnen ontlenen dat de lening reeds is beoordeeld. Ofschoon op een particuliere woningbezitter geen wettelijke bewaarplicht van toepassing is, dienen particulieren die renteaftrek claimen voor opgenomen verbouwingsleningen, de daarmee verband houdende bewijsstukken goed te bewaren totdat de inspecteur de lening als behorende tot de eigenwoningschuld heeft erkend.
Hof ‘s-Hertogenbosch oordeelt dat de woning van belastingplichtige een eigen woning in de zin van de uitzendregeling is. Het feit dat de woning op grond van bruikleenovereenkomsten ter beschikking stond aan derden deed daaraan niet af.
Wat waren de feiten? X heeft een eigen woning. Van 7 november 2007 tot en met 23 september 2014 is X door zijn werkgever uitgezonden naar Rusland, waar hij een woning huurt. Op 24 september 2014 keert X terug naar zijn woning. Vanaf 15 december 2008 woont X’ dochter gelijktijdig met één of meer studentes in de woning op grond van bruikleenovereenkomsten. X merkt de woning in de jaren 2010 tot en met 2014 aan als eigen woning. In die jaren geeft X negatief inkomen uit eigen woning aan, lees aftrek hypotheekrente.
De inspecteur is het niet eens met deze aftrek, hij vindt dat de woning in box 3 opgenomen moet worden. Er is immers geen sprake van een eigen woning in de zin van de e uitzendregeling.
Uitspraak Hof ‘s-Hertogenbosch oordeelt dat de woning van belastingplichtige kwalificeert als eigen woning in de zin van de uitzendregeling. Het hof volgt X’ stelling dat uit de met de dochter en de studentes gesloten bruikleenovereenkomsten volgt dat een kraakwachtsituatie is overeengekomen. Dat de term “kraakwacht” niet in de overeenkomsten is genoemd, acht het hof niet van belang. X’ hoger beroep is gegrond.