Auteur: TeamVervoort

Terugbetalen bij einde huwelijk

Terugbetalen bij einde huwelijk

De Hoge Raad heeft onlangs klip en klaar bepaald dat een echtgenoot, die met zijn of haar privévermogen gemeenschapsschulden heeft betaald, een terugvorderingsrecht heeft. Tot dan toe was dat onduidelijk. Dit is een belangrijke uitspraak, die voor echtgenoten grote gevolgen hebben.

De casus

Partijen waren gehuwd in een (oude) gemeenschap van goederen. Tijdens het huwelijk ontving de vrouw in drie jaren, onder uitsluitingsclausule, schenkingen van ieder € 10.000. Deze bedragen zijn vervolgens door de vrouw gestort op een gemeenschappelijke bankrekening van partijen. Daarna was het geld uitgegeven aan, naar moest worden aangenomen, consumptieve bestedingen.

Toen het huwelijk eindigde in echtscheiding was in geschil of de vrouw de gestorte bedragen kon terugvorderen.

De wet

Volgens de wet behoren alle schulden van ieder van de echtgenoten, op enkele uitzonderingen na, tot de huwelijksgemeenschap. Daarom geldt het vermoeden dat tijdens huwelijk uit het gemeenschapsvermogen voldane schulden gemeenschapsschulden zijn. Dit geldt ook voor consumptieve uitgaven en uitgaven in verband met de kosten van de huishouding. Hoe de draagplicht van die kosten tussen de echtgenoten is verdeeld is hierbij niet van belang.

De Hoge Raad

In dit geval geldt dus ten gunste van de vrouw het vermoeden dat de uitgaven betrekking hebben gehad op gemeenschapsschulden. Daaruit volgt dat de vrouw een vergoedingsrecht jegens de gemeenschap heeft, ook indien sprake is van consumptieve bestedingen. Het is aan de man om het tegendeel (bijvoorbeeld, dat de vrouw uit het gemeenschapsvermogen privé-schulden heeft voldaan) te bewijzen. In dit geval was dit laatste niet gebeurd en kon de vrouw de bedragen terugvorderen.

De Hoge Raad beslist hiermee dat ook het vergoedingsrecht van een echtgenoot, die door schenking onder uitsluiting verkregen privé-vermogen in de gemeenschap brengt, in stand blijft ook als sprake is van consumptieve bestedingen. Voordien was dat onduidelijk en hing het, in geval van consumptieve gemeenschapsuitgaven, af van de feiten en omstandigheden of het vergoedingsrecht stand hield.

Belang van de uitspraak

Het belang van deze uitspraak is groot. In de praktijk verkrijgen immers veel echtgenoten of geregistreerde partners erfenissen of schenkingen onder uitsluiting. En vaak komt gelden uit dat vermogen min of meer onopvallend in het gemeenschapsvermogen terecht, om vervolgens te worden verbruikt en vergeten. Tot het huwelijk (door echtscheiding) eindigt en één van de partners een aanzienlijke vordering op de gemeenschap blijkt te hebben.

 

Hoge Raad, 18 januari 2019, ECLI:NL:PHR:2019:58I

Erfbelasting en huur

Geen huur betalen leidt tot hogere erfbelasting

Het komt nog wel eens voor dat (een) ouder(s) hun woning bij leven onder gunstige voorwaarden aan hun kinderen overdragen. Zij blijven er dan vaak zelf in wonen tot dat zij naar een zorginstelling gaan of overlijden. Soms betalen zij huur of een andere gebruiksvergoeding, maar vaak betalen zij geen of een te lage vergoeding. De wetgever gaat er sinds 2010 vanuit dat de vergoeding die (een) ouders(s) in een dergelijk geval aan hun kinderen moeten betalen tenminste 6% moet bedragen. En zij moeten die vergoeding daadwerkelijk betalen. Als dat niet het geval is geweest, dan moet bij het overlijden van de ouder(s) alsnog met de fiscus worden afgerekend.

De fiscus stelt dan namelijk vast dat de ouder(s) al die jaren een voordeel (gratis of goedkoop wonen) hebben genoten en dat de kinderen dit voordeel nu van hen erven. Anders gezegd: de verkrijgingen van de kinderen bij het overlijden van hun ouder(s) wordt groter c.q. zij betalen meer erfbelasting.

Dat hieraan moeilijk valt te ontkomen blijkt nog weer eens uit een recente uitspraak van Hof Den Haag. Moeder had de eigendom van haar woning aan haar kind overgedragen, bleef erin wonen en betaalde geen gebruiksvergoeding.

Omdat het kind ook in de woning trok en gezamenlijk met zijn moeder van de gehele woning gebruik kon maken, vond de Rechtbank dat sprake was van beperkt gebruik, waarvoor de regeling niet geldt.

Het Hof maakt met het oordeel van de rechtbank echter korte metten. De regeling moet ruim worden uitgelegd: ook beperkt gebruik is gebruik. Moeder genoot bij leven een economisch voordeel, waarvoor zij niet betaalde. Het kind heeft dit voordeel bij haar overlijden geerfd en is daarover erfbelasting verschuldigd.

Mocht u in een dergelijke situatie zitten, dan is het wellicht nog mogelijk deze tijdens leven op te heffen. Desgewenst kunnen wij u daarbij helpen.

Hof Den Haag 26 april 2019, nr BK-18/00490 (GHDHA:2019:992)

Box 3 in strijd met Europees recht

De vermogensrendementsheffing (box 3) voor de jaren 2013 en 2014 is in strijd met artikel 1 Eerste protocol van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EP EVRM). Dat oordeelde de Hoge Raad vandaag in zeven arresten die deel uitmaken van de proefprocedures tegen box 3. Wat betekent dat voor de praktijk?

Het arrest
Eerder oordeelde de Hoge Raad dat de box 3-heffing voor een bepaald jaar op stelselniveau in strijd kan komen met artikel 1 EP EVRM als het forfaitaire rendement voor particuliere beleggers voor een lange reeks van jaren niet meer haalbaar is en belastingplichtigen, mede gelet op het toepasselijke tarief, worden geconfronteerd met een buitensporig zware last (ECLI:NL:HR2016:1129). De Hoge Raad past deze rechtsregel nu toe op 2013 en 2014.

De Hoge Raad oordeelt dat het forfaitaire rendement moet worden opgevat als een nominaal rendement. Voor het oordeel of het forfaitaire rendement voor particuliere beleggers nog haalbaar is, moet een vergelijking worden gemaakt met het door particulier beleggers daadwerkelijk behaalde nominale rendement.
Voorts oordeelt de Hoge Raad dat een vergelijking gemaakt moet worden met het daadwerkelijk behaalde rendement op Nederlandse staatsobligaties, spaarrekeningen en (termijn)deposito’s. Rendementen op andere beleggingen (aandelen, onroerend goed) zijn dus niet relevant voor deze vergelijking.

De Hoge Raad constateert dat het daadwerkelijk behaalde rendement op staatsobligaties, spaarrekeningen en deposito’s voor de jaren 2013 en 2014 al gedurende langere tijd onder het forfaitaire rendement lag. Dat levert volgens de Hoge Raad op regelniveau een schending van artikel 1 EP EVRM op, als het nominaal (zonder veel risico’s) gemiddeld haalbare rendement voor de jaren 2013 en 2014 lager is dan 1,2 procent.

Deze schending wordt echter niet door de Hoge Raad gerepareerd. De reparatie van de regeling laat de Hoge Raad over aan de wetgever. Alleen als de belastingplichtige kan aantonen dat de box-3 heffing voor hem een individuele en buitensporige last is, kan hij in aanmerking komen voor een vermindering van zijn aanslag. Die individuele en buitensporige last maakte echter geen onderdeel uit van de proefprocedures, waardoor de Hoge Raad daar in deze arresten niet aan toekomt.

De praktijk
Voor de massaal bezwaar procedure betekent dit arrest dat de aanslagen niet worden verminderd, tenzij de belastingplichtige heeft gemotiveerd dat in zijn geval sprake is van een individuele en buitensporige last. Voor een succesvol beroep op dit arrest zal in lopende bezwaren individueel geprocedeerd moeten worden.

Binnen of buitenlands belastingplichtig?

Wat waren de feiten?

X heeft de Nederlandse nationaliteit en verblijft regelmatig in Nederland, maar ook in Y-land. Volgens de Basisregistratie Personen heeft X twee kinderen die in Nederland wonen. Verder is X eigenaar van een aantal in Nederland gelegen onroerende zaken, en houdt hij de aandelen in een bv. Omdat X geen IB-aangifte indient, legt de inspecteur een ambtshalve IB-aanslag 2013 op aan X. X is het hier niet mee eens. Hij is van mening dat hij niet als binnenlands belastingplichtige kan worden aangemerkt.

Wat zijn de overwegingen van het Hof?

Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur X terecht als binnenlands belastingplichtige heeft aangemerkt. Volgens het hof toont X namelijk niet aan dat hij in 2013 niet in Nederland woonde. Het hof overweegt daarbij dat X weliswaar stelt dat hij in Y-land een verblijfplaats, familie, vrienden en een sociale kring had, maar heeft hij ter ondersteuning van die stellingen geen bewijs ingebracht waarmee overtuigend is aangetoond dat hij in 2013 inwoner van Y-land was en niet van Nederland. Verder merkt het hof nog op dat er ook sprake is van een sociale binding met Nederland nu een kind van X met zijn moeder verblijft in een woning in Nederland die eigendom is van X. Het hof handhaaft de aanslag, omdat de inspecteur het inkomen van X aan de hand van een redelijke schatting heeft vastgesteld.

ECLI:NL:GHAMS:2018:5008

CONTACT

Kenaustraat 1
2011 MV Haarlem
Postbus 117
2000 AC Haarlem

© Team Vervoort
iban NL12INGB0686017269
bic INGBNL2A
kvk Haarlem 34171025