Auteur: TeamVervoort

Museumjaarkaart

Stichting Museumkaart moet meewerken aan woonplaatsonderzoek houder museumjaarkaart

ECLI:NL:GHAMS:2019:3967

Wat waren de feiten

Stichting Museumkaart krijgt een verzoek van de inspecteur die informatie wil hebben over het gebruik van een museumjaarkaart door een bepaalde houder. In dit civiele kort geding is in geschil of de stichting deze informatie moet verstrekken. Volgens Rechtbank Amsterdam kunnen de frequentie van de bezoeken aan musea en de bezochte locaties indicatoren zijn voor de woonplaats van de houder. Toewijzing van de vordering zal geen substantieel afschrikkend effect hebben op het grote publiek om een dergelijke kaart aan te schaffen. De stichting moet de informatie dus binnen veertien dagen verstrekken. De stichting gaat in hoger beroep.

Uitspraak Gerechtshof Amsterdam

Hof Amsterdam oordeelt dat de Belastingdienst bevoegd is om de informatie bij de stichting op te vragen en dat die bevoegdheid in dit geval ook mag worden uitgeoefend. De bevoegdheid wordt slechts beperkt als de vragen de activiteiten van de stichting in gevaar brengen. De stichting maakt niet duidelijk welk gevaar er in de vragen voor haar schuilt. Het gaat namelijk om specifieke informatie van één individu, waarvoor wel een voldoende wettelijke basis bestaat. Het aantasten van zijn privacy is geoorloofd. Het hoger beroep is ongegrond.

Dubbel inwonerschap en de eigen woning

Hof ’s-Hertogenbosch (15-08-2019) oordeelt dat X zowel in Nederland als Roemenië belastingplichtig is en dat uiteindelijk de persoonlijke en economische betrekkingen met Roemenië het nauwst zijn.

Belanghebbende, X, heeft de Nederlandse nationaliteit en werkt aan boord van een schip. X is gehuwd met een Roemeense en heeft een eigen woning, een auto, diverse bankrekeningen, familie en vrienden in Nederland. Zijn echtgenote is inwoner van Roemenië en heeft aldaar een eigen woning. In hoger beroep is met name in geschil of X inwoner is van Nederland en/of Roemenië.

Hof ’s-Hertogenbosch oordeelt in tegenstelling tot de rechtbank dat X op basis van het belastingverdrag met Roemenië inwoner is van Roemenië. Ondanks de duurzame band van persoonlijke aard met Nederland zijn de persoonlijke en economische betrekkingen van X met Roemenië het nauwst. X verblijft samen met zijn echtgenote meer dagen in Roemenië dan in Nederland. De inspecteur kan alleen inkomstenbelasting heffen over de inkomsten uit de woning in Nederland. X blijft wel premieplichtig in Nederland. Het hoger beroep van X is gegrond.

ECLI:NL:GHSHE:2019:3089

Mogelijke aanspassing belastingverdrag NL – D

Mogelijke aanpassing belastingverdrag Nederland – Duitsland/Overige knelpunten ten aanzien van buitenlands belastingplichtige

Het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland wordt mogelijk aangepast ten aanzien van het pensioenartikel in verband met bepaalde Duitse socialezekerheidsuitkeringen waar dit artikel ook op ziet. Dat schrijft Staatssecretaris Snel van Financiën aan de Tweede Kamer naar aanleiding van de toezending van het rapport fiscale knelpunten van grensarbeiders.

Indien bepaalde Duitse socialezekerheidsuitkeringen, het zogenaamde Krankengeld en Elterngeld, op jaarbasis 15.000 euro of lager zijn, is het heffingsrecht toegewezen aan de woonstaat Nederland. Dit terwijl deze uitkeringen in Duitsland onbelast zijn. Dit wordt als onrechtvaardig ervaren. Een oplossing hiervoor vergt een aanpassing van het verdrag. Nederland is op dit moment met Duitsland in gesprek over een dergelijke aanpassing.

In het rapport komen verder een aantal andere oplossingen aan de orde ten aanzien van knelpunten met betrekking tot buitenlands belastingplichtigen. Er wordt een uitzondering gemaakt voor de verrekening van het belastingdeel van de heffingskortingen dat met ingang van 1 januari 2019, met uitzondering van de arbeidskorting voor inwoners van de landenkring, niet meer via de loonbelasting wordt ontvangen. De uitzondering gaat onder voorwaarden gelden voor inwoners van België, Aruba en Suriname met looninkomsten uit Nederland waarvan het heffingsrecht aan Nederland is toegewezen. Met ingang van 1 januari 2020 ontvangen zij het belastingdeel van de algemene heffingskorting weer via de loonbelasting.

Voor bepaalde uitgezonden Nederlanders die in dienstbetrekking staan tot Nederland zal in een beleidsbesluit worden vastgelegd dat de inhoudingsplichtige weer in de loonbelasting het belastingdeel van de algemene heffingskorting en arbeidskorting kan toepassen.

Ten aanzien van de pensioenproblematiek met België, waarbij de Belastingdienst geen vrijstelling van loonheffing meer verleende aan inwoners van België die pensioen ontvangen uit Nederland, wordt dit onder voorwaarden met terugwerkende kracht naar 1 januari 2018 opnieuw verleend.

Verder is Nederland bereid de hooglerarenbepaling in het belastingverdrag tussen Nederland en België te laten vervallen en heeft dat ingebracht in de lopende verdragsonderhandelingen met België.

Partnerpensioen en samenlevingscontract

Partnerpensioen en samenlevingscontract

Ongehuwde en ongeregistreerde partners gaan er vaak vanuit dat zij recht hebben op partnerpensioen. Dit is echter lang niet altijd juist.

Hoewel sommige pensioenregelingen de eis stellen dat partners gehuwd of geregistreerd zijn, kennen de meeste regelingen ook een partnerpensioen voor ongehuwde en ongeregistreerde partners. Er worden echter ook dan altijd nadere voorwaarden gesteld aan het partnerschap van de samenwoners. En deze voorwaarden kunnen per pensioenregeling uiteenlopen. Zo kan vereist zijn dat de samenleving een half jaar of langer heeft geduurd. Ook kan een notarieel verleden samenlevingscontract vereist zijn. Een voorwaarde die bijna altijd wordt gesteld is dat de partner, die op grond van het reglement in aanmerking zou kunnen komen voor een partnerpensioen, ook als partner wordt aangemeld bij de pensioenuitvoerder. Als dat niet gebeurt kan de partner het partnerpensioen mislopen.

Maar naast de voorwaarden van de pensioenregeling blijft ook de tekst van het samenlevingscontract van belang. Dit volgt uit een recente uitspraak van de Rechtbank Den Haag over de vraag of het recht van een vrouw op partnerpensioen was vervallen door de ontbinding van het samenlevingscontract.

Partners hebben een samenlevingsovereenkomst gesloten. Daarin is opgenomen dat zij elkaar als gerechtigde voor het partnerpensioen aanwijzen. Inmiddels is hun relatie beëindigd. Tussen de partners ontstaat nu een geschil over de vraag of de vrouw nog een bijzonder partnerpensioen toekomt. De man stelt dat door het beëindigen van de relatie ook de vorderingen over en weer zijn komen te vervallen. De vrouw stelt dat zij nog steeds recht heeft op een bijzonder partnerpensioen en dat zij daar nooit afstand van heeft gedaan.

De Rechtbank stelt voorop dat in de samenlevingsovereenkomst is opgenomen dat wanneer partijen wensen elkaar niet langer als partnerpensioengerechtigde te hebben, zij dit door middel van een notariële akte of bij aangetekend schrijven aan de notaris kenbaar kunnen maken. Daarnaast is in de samenlevingsovereenkomst opgenomen dat de bepalingen uit de overeenkomst slechts gelden gedurende de samenleving. Op deze bepaling is een uitzondering gemaakt voor bepalingen die ‘naar hun aard zijn bestemd om te werken na de beëindiging van de samenleving’. Aangezien echter niet expliciet is bepaald dat artikel 18 geen bepaling is die naar zijn aard bestemd is om na te werken, komt het volgens de rechtbank aan op de uitleg van die bepaling.

De Rechtbank vindt het vervolgens van belang dat de aanspraak op partnerpensioen een inkomenszekerheid biedt aan de gerechtigde op het partnerpensioen. Een einde aan die aanspraak kan dan ook heel ingrijpend zijn voor de aanspraakgerechtigde. Voor de hand had dan ook gelegen dat de partners – als zij hadden willen overeenkomen dat de aanspraak op partnerpensioen verloren zou gaan bij beëindiging van het samenlevingsverband – hierover iets in de tekst van de samenlevingsovereenkomst hadden opgenomen. Dat is echter niet gebeurd. En aangezien de vrouw nooit op de in de overeenkomst bepaalde wijze afstand heeft gedaan van haar aanspraak op partnerpensioen, is de conclusie dat aan de vrouw nog altijd het partnerpensioen toekomt.

Deze uitspraak leert dat zekerheid over uw partnerpensioen afhangt van de inhoud van uw pensioenregeling, en uw samenlevingscontract.

Rb. Den Haag 3 juli 2019, nr. 7129028 RL EXPL 18-17661 (ECLI:NL:RBDHA:2019:6897).

CONTACT

Kenaustraat 1
2011 MV Haarlem
Postbus 117
2000 AC Haarlem

© Team Vervoort
iban NL12INGB0686017269
bic INGBNL2A
kvk Haarlem 34171025