Auteur: TeamVervoort

Ontwikkelingen op het gebied van de belastingverdragen

Ontleend aan het nieuwsbericht van het Ministerie van Financiën

In het nieuwsbericht van Financiën staat het volgende vermeld:

Nederland heeft sinds dit jaar met bijna 100 landen werkende belastingverdragen. Op 1 januari 2025 zijn de verdragen met Andorra en Kirgizië in werking getreden, waardoor de teller nu op 98 landen staat. Voor Nederlanders is het aantrekkelijker om in landen waarmee een belastingverdrag is te werken of ondernemen omdat zij meestal geen dubbele belasting hoeven te betalen. Momenteel onderhandelt Nederland met 11 landen over een nieuw belastingverdrag. Daarnaast liggen 5 belastingverdragen klaar ter ondertekening of voorlegging aan het parlement.

Nederlandse burgers en bedrijven werken en ondernemen veel over de grens. Belastingverdragen versterken de economische relaties tussen landen doordat wordt voorkomen dat burgers en bedrijven meer dan 1 keer belasting betalen over hetzelfde inkomen of vermogen. Een belastingverdrag is bijvoorbeeld van belang om te bepalen in welk land grenswerkers belasting betalen.

Onderhandelingen

Nederland onderhandelt in 2025 met 11 landen over een belastingverdrag, namelijk: Aruba, België, Benin, Brazilië, Ecuador, Mozambique, Uganda, Portugal, Roemenië, Suriname en Zweden. Gedurende het jaar kunnen ook nieuwe onderhandelingen worden gestart. Het ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) publiceert ieder kwartaal een overzicht met de landen waarmee op dat moment onderhandelingen lopen. Marokko is dit jaar geen onderdeel van het onderhandelplan. Na een 3e onderhandelingsronde afgelopen jaar bleek een nieuwe onderhandelingsronde op korte termijn niet zinvol en realistisch.

Met Duitsland, Spanje en Thailand is eerder een akkoord bereikt en er wordt met deze landen een moment gepland voor ondertekening. De ondertekende belastingverdragen met Bangladesh en Sint Maarten worden voorgelegd aan de Tweede en Eerste Kamer.

Bestrijden van belastingontwijking

Naast het versterken van economische relaties wil Nederland met belastingverdragen ook internationale belastingontwijking tegengaan. Nederland hanteert bijvoorbeeld een lijst met laagbelastende landen die minder dan 9% winstbelasting heffen. Om te voorkomen dat winsten vanuit Nederland hier naartoe worden verschoven gelden antimisbruikregels, waaronder een extra bronbelasting.

Bestaande belastingverdragen met deze landen, zoals Barbados en Bahrein, beperken Nederland in het heffen van deze bronbelasting. Nederland heeft deze landen daarom benaderd om het belastingverdrag aan te passen. Barbados en Bahrein zetten nu stappen om het winsttarief te verhogen naar minimaal 9%, waardoor over het belastingverdrag waarschijnlijk niet opnieuw onderhandeld hoeft te worden.

Ook spreekt Nederland in de onderhandelingen met andere landen af om de internationale minimumstandaarden tegen verdragsmisbruik in het belastingverdrag op te nemen – voor zover die nog niet van toepassing zijn. Dit geldt bijvoorbeeld voor de onderhandelingen met Zweden, maar ook voor de onderhandelingen binnen het Koninkrijk der Nederlanden met Sint Maarten en Aruba.

Informatie

Bedrijven en burgers die beschikken over fiscale informatie die van belang kan zijn voor de lopende of voorgenomen onderhandelingen worden uitgenodigd om contact op te nemen met het ministerie van Financiën via belastingverdragen@minfin.nl. Het ministerie kan die informatie vervolgens betrekken bij de onderhandelingen. Met het oog op de toekomst is informatie over problematiek van dubbele belastingen met andere landen dan hierboven genoemd ook welkom.

Box 3: meer duidelijkheid over de berekening van de waardestijging van de tweede woning onder de huidige wetgeving

De Hoge Raad oordeelt in het arrest van 20 december 2024 (ECLI:NL:HR:2024:1788) dat voor de berekening van de waardestijging de WOZ-waarden voor de jaren 2019 en 2020 van belang zijn. Hierdoor wordt dan in feite rekening gehouden met de waardestijging in 2018.

Hof Den Haag oordeelt in de box 3-procedures over het jaar 2019 van X en Y, die over een tweede woning beschikken, dat bij het verlenen van compensatie weliswaar rekening moet worden gehouden met het werkelijk behaalde rendement, maar dat geen rekening wordt gehouden met de (eventuele) waardestijging van de tweede woning. Het hof overweegt daarbij verder dat voor de woningen geen inkomen in aanmerking wordt genomen, omdat ze niet worden verhuurd. Daartegenover staat dan ook dat geen rekening wordt gehouden met de kosten van de woningen.

De staatssecretaris gaat in cassatie. Advocaat-generaal Pauwels concludeert dat voor de berekening van de waardestijging van de woning de WOZ-waarden 2019 en 2020 van belang zijn. Hierdoor wordt echter wel de waardestijging over het jaar 2018 in aanmerking genomen.

De Hoge Raad oordeelt, onder verwijzing naar de conclusie van de A-G, dat voor de berekening van de waardestijging de WOZ-waarden voor de jaren 2019 en 2020 van belang zijn. Hierdoor wordt dan in feite rekening gehouden met de waardestijging in 2018. Het voordeel wegens eigen gebruik van een onroerende zaak (deze werd niet verhuurd) is volgens de Hoge Raad niet te kwantificeren en moet daarom op nihil worden gesteld.

Vervolgens geeft de Hoge Raad, ten overvloede, twee overwegingen mee die betrekking hebben op:

  1. De berekening van de waardestijging bij verkoop van de tweede woning
  2. De berekening van de waardestijging bij investeringen in de tweede woning.

Berekening van de waardestijging bij verkoop van de tweede woning

Bij de bepaling van het werkelijke rendement dient de verandering van de WOZ-waarde van de woning alleen in aanmerking te worden genomen voor zover deze is toe te rekenen aan het deel van het jaar waarin die woning deel uitmaakte van het vermogen van de belastingplichtige in box 3. Hierbij geldt voor zowel de verkrijger als voor de vervreemder dat de wijziging van de WOZ-waarde tussen het begin en het eind van het jaar tijdsevenredig dient te worden toegerekend aan de periode in dat jaar waarin de woning behoorde tot het vermogen in box 3 van de betrokkene.

Berekening van de waardestijging bij investeringen in de tweede woning

Investeringen zijn uitgaven die niet zijn aan te merken als kosten van onderhoud, maar betrekking hebben op verbetering en uitbreiding van de onroerende zaak, waaronder ook de aanbouw van een pand op een aan de belastingplichtige toebehorend stuk grond gerekend moet worden.

De waardestijging als gevolg van een nadere investering kunnen niet als rendement worden aangemerkt aldus de Hoge Raad. In een jaar waarin de onroerende zaak bovendien is vervreemd, geldt dit ook voor de berekening van zowel het rendement van de vervreemder als dat van de verkrijger.

Deze rechtsregel heeft tot gevolg dat kosten van uitbreiding of verbetering van een onroerende zaak bij de vaststelling van het werkelijke rendement andere gevolgen hebben dan de kosten van het onderhoud daarvan. Weliswaar zijn de kosten van onderhoud op grond van het arrest van 6 juni 2024 niet aftrekbaar, evenals investeringskosten, maar de uit kosten van onderhoud eventueel voortvloeiende waardeverandering van de onroerende zaak behoort wel tot het werkelijke rendement.

De bepaling van het verschil tussen onderhoud van en nadere investeringen in een onroerende zaak dient op dezelfde wijze plaats te vinden als in de rechtspraak van de Hoge Raad over kosten van onderhoud van een monumentenpand als bedoeld in artikel 6.31 Wet IB 2001 (tekst tot 2019). Dit betekent:

  • dat kosten voor werkzaamheden aan een onroerende zaak zijn aan te merken als kosten van onderhoud, voor zover die werkzaamheden ertoe hebben gestrekt de zaak zoals die bij aanvang van de werkzaamheden bestond, in bruikbare staat te herstellen of te houden;
  • dat in gevallen waarin bij verbouwingswerkzaamheden aan een pand zowel herstel als vernieuwing plaatsvindt, in de regel een splitsing moet worden gemaakt tussen onderhoud en verbetering;
  • dat een dergelijke splitsing niet aan de orde komt indien de in de verbouwing betrokken zaak zo radicaal is vernieuwd dat in wezen nieuwbouw heeft plaatsgevonden, in welk geval van onderhoud in het geheel geen sprake is.

 

Bron: taxlive 20 december 2024/uitspraak Hoge Raad

 Invoering nieuwe box 3 op basis van werkelijk rendement is uitgesteld

Het alternatief voor de huidige box 3-belasting is definitief met een jaar uitgesteld, meldt staatssecretaris Tjebbe van Oostenbrugge (Fiscaliteit). Het streven was om met ingang van 1 januari 2027 een (hybride) stelsel van belastingheffing op basis van werkelijk rendement in te voeren. Hierbij zouden ook de vermogensresultaten worden belast.

Het uitstel kost 2,5 miljard euro, schrijft de staatssecretaris. De dekking daarvoor wordt ook in box 3 gevonden: in het huidige stelsel wordt per 2026 het forfait voor de overige bezittingen verhoogd met 1,78 procent en het heffingvrije vermogen verlaagd naar € 52.048 (was € 57.000).

Doordat de mogelijkheid van tegenbewijs blijft bestaan, kunnen belastingplichtigen waarvan het werkelijk rendement lager is dan het forfaitaire rendement ook in 2027 gebruik blijven maken van het formulier opgaaf werkelijk rendement, aldus de staatssecretaris in zijn brief.

CONTACT

Kenaustraat 1
2011 MV Haarlem
Postbus 117
2000 AC Haarlem

© Team Vervoort
iban NL12INGB0686017269
bic INGBNL2A
kvk Haarlem 34171025