Partnerpensioen en samenlevingscontract
Partnerpensioen en samenlevingscontract
Ongehuwde en ongeregistreerde partners gaan er vaak vanuit dat zij recht hebben op partnerpensioen. Dit is echter lang niet altijd juist.
Hoewel sommige pensioenregelingen de eis stellen dat partners gehuwd of geregistreerd zijn, kennen de meeste regelingen ook een partnerpensioen voor ongehuwde en ongeregistreerde partners. Er worden echter ook dan altijd nadere voorwaarden gesteld aan het partnerschap van de samenwoners. En deze voorwaarden kunnen per pensioenregeling uiteenlopen. Zo kan vereist zijn dat de samenleving een half jaar of langer heeft geduurd. Ook kan een notarieel verleden samenlevingscontract vereist zijn. Een voorwaarde die bijna altijd wordt gesteld is dat de partner, die op grond van het reglement in aanmerking zou kunnen komen voor een partnerpensioen, ook als partner wordt aangemeld bij de pensioenuitvoerder. Als dat niet gebeurt kan de partner het partnerpensioen mislopen.
Maar naast de voorwaarden van de pensioenregeling blijft ook de tekst van het samenlevingscontract van belang. Dit volgt uit een recente uitspraak van de Rechtbank Den Haag over de vraag of het recht van een vrouw op partnerpensioen was vervallen door de ontbinding van het samenlevingscontract.
Partners hebben een samenlevingsovereenkomst gesloten. Daarin is opgenomen dat zij elkaar als gerechtigde voor het partnerpensioen aanwijzen. Inmiddels is hun relatie beëindigd. Tussen de partners ontstaat nu een geschil over de vraag of de vrouw nog een bijzonder partnerpensioen toekomt. De man stelt dat door het beëindigen van de relatie ook de vorderingen over en weer zijn komen te vervallen. De vrouw stelt dat zij nog steeds recht heeft op een bijzonder partnerpensioen en dat zij daar nooit afstand van heeft gedaan.
De Rechtbank stelt voorop dat in de samenlevingsovereenkomst is opgenomen dat wanneer partijen wensen elkaar niet langer als partnerpensioengerechtigde te hebben, zij dit door middel van een notariële akte of bij aangetekend schrijven aan de notaris kenbaar kunnen maken. Daarnaast is in de samenlevingsovereenkomst opgenomen dat de bepalingen uit de overeenkomst slechts gelden gedurende de samenleving. Op deze bepaling is een uitzondering gemaakt voor bepalingen die ‘naar hun aard zijn bestemd om te werken na de beëindiging van de samenleving’. Aangezien echter niet expliciet is bepaald dat artikel 18 geen bepaling is die naar zijn aard bestemd is om na te werken, komt het volgens de rechtbank aan op de uitleg van die bepaling.
De Rechtbank vindt het vervolgens van belang dat de aanspraak op partnerpensioen een inkomenszekerheid biedt aan de gerechtigde op het partnerpensioen. Een einde aan die aanspraak kan dan ook heel ingrijpend zijn voor de aanspraakgerechtigde. Voor de hand had dan ook gelegen dat de partners – als zij hadden willen overeenkomen dat de aanspraak op partnerpensioen verloren zou gaan bij beëindiging van het samenlevingsverband – hierover iets in de tekst van de samenlevingsovereenkomst hadden opgenomen. Dat is echter niet gebeurd. En aangezien de vrouw nooit op de in de overeenkomst bepaalde wijze afstand heeft gedaan van haar aanspraak op partnerpensioen, is de conclusie dat aan de vrouw nog altijd het partnerpensioen toekomt.
Deze uitspraak leert dat zekerheid over uw partnerpensioen afhangt van de inhoud van uw pensioenregeling, en uw samenlevingscontract.
Rb. Den Haag 3 juli 2019, nr. 7129028 RL EXPL 18-17661 (ECLI:NL:RBDHA:2019:6897).