Invoering nieuwe box 3 wetgeving (2027) vertraagd?

De invoering van de nieuwe belasting op sparen en beleggen, die voor advies bij de Raad van State ligt, loopt zeer waarschijnlijk opnieuw vertraging op. De Belastingdienst zegt dat de beoogde introductie in 2027 niet mogelijk is wegens capaciteitsgebrek bij de ICT.

Dat ontdekte het FD in een van de nota’s bij een recente brief over de stand van zaken rond box 3.

De brief werd door staatssecretaris Idsinga op Prinsjesdag naar het parlement gestuurd. Het capaciteitsgebrek van de Belastingdienst wordt veroorzaakt door de inzet van extra ICT om het rechtsherstel mogelijk te maken als gevolg van de juni-arresten van de Hoge Raad. “Dit legt een te groot beslag op de ICT-capaciteit om ook nog de nieuwe vermogensbelasting in 2027 te kunnen invoeren”, schrijft het FD.

Elk jaar vertraging kost de schatkist ongeveer € 2 miljard. Volgens de nota is het nog niet nodig is om de financiële tegenvaller voor 2027 al te melden, zolang er door de Belastingdienst nog naar alternatieven wordt gekeken. Een andere, mogelijk vertragende factor voor de nieuwe wet is het nog te verschijnen advies van de Raad van State. Als daarin staat dat het wetsvoorstel op bepaalde punten moet worden gewijzigd, zou dat eveneens tot vertraging kunnen leiden.

Idsinga heeft de fiscus gevraagd “alternatieve invoeringsopties” in kaart te brengen. Hij hoopt dat er, bijvoorbeeld via een stapsgewijze invoering, toch al in 2027 via het nieuwe stelsel belasting kan worden geïnd. Ook moet de fiscus kijken of ICT-investeringen die toch worden gedaan in het kader van de hersteloperatie, wellicht ook de invoering van het nieuwe stelsel ten goede kunnen komen.

Volgens het wetsvoorstel vindt de nieuwe box 3-heffing plaats op basis van het werkelijke rendement uit sparen en beleggen op basis van een vermogensaanwasbelasting. Hierbij wordt het directe rendement (bijvoorbeeld rente, huur, dividend met aftrek van kosten) én het indirecte rendement (de gerealiseerde én ongerealiseerde waardeontwikkeling) jaarlijks belast in box 3.

Bron: taxlive

Er is een wetsvoorstel rechtsherstel box 3 in aantocht!

Staatssecretaris Idsinga van Financiën bereidt wetgeving voor om de heffing in box 3 in overeenstemming te brengen met de jurisprudentie van de Hoge Raad van 6 en 14 juni 2024

Hierin zullen de regels voor het bepalen van het werkelijke rendement worden opgenomen. Dat schrijft hij in de stand van zakenbrief rechtsherstel box 3 die naar Tweede Kamer is verstuurd. In de brief wordt toegelicht welke belastingplichtigen een beroep kunnen doen op de arresten van de Hoge Raad van 6 en 14 juni 2024 en gebruik kunnen maken van de tegenbewijsregeling:

  • Belastingjaren 2021 en later: alle belastingplichtigen;
  • Belastingjaren 2019 en 2020: belastingplichtigen met een definitieve aanslag die op 21 december 2021 nog niet onherroepelijk vaststond of daarna ontvangen is, én die een verzoek tot ambtshalve vermindering hebben gedaan of dit uiterlijk voor het einde van dit jaar (voor het belastingjaar 2019) of voor het einde van het volgende jaar (voor het belastingjaar 2020) nog doen;
  • Belastingjaren 2017 en 2018: belastingplichtigen met een definitieve aanslag waarvan hun bezwaar meeliep in de massaal bezwaarprocedure of waarvan de definitieve aanslag ná het Kerstarrest ontvangen is, én die uiterlijk voor het einde van 2022 (voor het belastingjaar 2017) of voor het einde van 2023 (voor het belastingjaar 2018) tijdig een verzoek tot ambtshalve vermindering hebben ingediend naar aanleiding van het geboden rechtsherstel.

Er is sprake van een ruime benadering van de doelgroep, aangezien ook degenen van wie de desbetreffende aanslag op 6 juni 2024 al wel onherroepelijk vaststond, maar op 24 december 2021 nog niet, in aanmerking kunnen komen voor aanvullend rechtsherstel. Zij dienen wel binnen de vijfjaarstermijn een verzoek tot ambtshalve vermindering te doen. Het invullen van het formulier opgaaf werkelijk rendement (OWR) wordt gezien als een verzoek tot ambtshalve vermindering. Daarbij wordt voor geen enkel belastingjaar een uitzondering op de vijfjaarstermijn gemaakt.

Eigen gebruik tweede woning (een box 3 woning)

Het kabinet acht het eigen gebruik van een onroerende zaak onderdeel van het werkelijke rendement voor de berekening van het rechtsherstel. De hoogte van dit rendement wordt gegeven door de werkelijke economische huurwaarde van de onroerende zaak. De economische huurwaarde is de huurprijs die bij verhuur onder normale omstandigheden bedongen kan worden. Er liggen verschillende cassatieprocedures bij de Hoge Raad waar dit vraagstuk aan de orde is. Naar verwachting zal de Hoge Raad in tenminste één van die zaken dit najaar uitspraak doen. Mocht die uitspraak leiden tot wijzigingen in het formulier “opgaaf werkelijk rendement” (OWR-formulier) dan heeft dat gevolgen voor de afgegeven planning en mogelijk ook budgettaire consequenties.

Aan- en verkoop van woningen gedurende het jaar

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat voor de waardering van woningen moet worden aangesloten bij de WOZ-waarde. Dit sluit aan bij de huidige wettelijke waarderingsbepalingen in box 3. De waardering is van belang om de waardeontwikkeling van de woning te bepalen. Deze bepaling is eenvoudig wanneer de belastingplichtige het gehele jaar eigenaar is van de woning. Er zijn aanvullende regels nodig om het werkelijke rendement te bepalen bij aan- en verkoop van woningen. In dat geval wordt voorgesteld om in lijn met de bestaande wettelijke waarderingsvoorschriften de waardeontwikkeling in het kalenderjaar op basis van de WOZ-waarde tijdsevenredig te verdelen tussen de verkoper en koper. Daarmee wordt in lijn met de arresten van de Hoge Raad aangesloten bij de bestaande waarderingsregels.

Voorkoming dubbele belasting

Als voor het bepalen van het box 3-inkomen op basis van de tegenbewijsregeling het werkelijke rendement wordt gehanteerd, dan heeft dit gevolgen voor de berekening van de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting. Deze vermindering wordt gegeven voor het inkomen uit buitenlandse bezittingen en schulden en die daarmee verband hebben in box 3. Dit betreft met name buitenlandse onroerende zaken van binnenlandse belastingplichtigen. Als het box 3-inkomen forfaitair wordt bepaald dan wordt de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting kort gezegd berekend op basis van de verhouding waarin het forfaitair bepaalde buitenlandse inkomen in box 3 deel uitmaakt van het totale forfaitair bepaalde belastbare inkomen in box 3.

Toepassing schuldendrempel

Box 3 kent een schuldendrempel van € 3.700 (bedrag 2024). Schulden behoren alleen tot de box 3-grondslag voor zover zij (gezamenlijk) hoger zijn dan dit bedrag. Voorgesteld wordt om de schuldendrempel bij het bepalen van het werkelijke rendement buiten toepassing te laten. Bij het vaststellen van het werkelijke rendement kan dan de gehele rente op alle box 3-schulden worden afgetrokken.

Toepassing vrijstelling groene beleggingen

Voorgesteld wordt om bij het bepalen van het belastbare werkelijke rendement van groene beleggingen de daarvoor geldende vrijstelling toe te passen op een manier die rekening houdt met de peildatum van 1 januari. Het werkelijke rendement wordt pro rata vrijgesteld aan de hand van de situatie op de peildatum van 1 januari. Bij een vrijstelling van € 30.000 wordt dan bij een belastingplichtige met op 1 januari € 60.000 aan groene beleggingen 50% van het werkelijke rendement vrijgesteld.

Slot

Naar verwachting treedt de wet inwerking per 1 juni 2025. Volgens planning is het OWR-formulier in de zomer van 2025 beschikbaar.

Prinsjesdag 2024

De beroepsorganisatie Register Belastingadviseurs heeft de wetsvoorstellen die met Prinsjesdag zijn ingediend samengevat.

In onderstaande link treft u de belangrijkste punten uit deze wetsvoorstellen aan.

RB-special Prinsjesdag 2024

Wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3

 In het wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3 zijn de volgende bepalingen opgenomen:

  • Hoofdregel: box 3-heffing op basis van het werkelijke rendement uit sparen en beleggen op basis van een vermogensaanwasbelasting. Hierbij wordt het directe rendement (bijvoorbeeld rente, huur, dividend met aftrek van kosten) én het indirecte rendement (de gerealiseerde én ongerealiseerde waardeontwikkeling) jaarlijks belast in box 3;
  • Uitzondering voor:
    • Onroerende zaken en niet-beursgenoteerde aandelen in innovatieve start- ups en scale-ups: het indirecte rendement niet belast op basis van een vermogensaanwasbelasting maar op basis van een vermogenswinstbelasting (alleen gerealiseerde waardeontwikkeling belast in box 3, zoals bij verkoop maar ook bij overlijden en emigratie). Waar in het oorspronkelijke wetsvoorstel niet-beurgenoteerde aandelen in familiebedrijven nog belast zouden worden op basis van een vermogenswinstbelasting, vallen deze aandelen na de wijziging van 15 april 2024 onder de hoofdregel van de vermogensaanwasbelasting. Waar in het oorspronkelijke wetsvoorstel voor de eerste eigen woning in box 3 nog een afwijkende behandeling was opgenomen, valt de eerste eigen woning in box 3 na de wijziging van 25 januari 2024 ook onder de vermogenswinstbelasting;
    • Bank- en spaartegoeden: alleen direct rendement wordt belast, geen vermogensaanwas- of vermogenswinstbelasting.
  • Het directe rendement op onroerende zaken wordt als volgt belast:
    • Wordt een onroerende zaak minimaal 90% van het jaar verhuurd, dan zijn de huurinkomsten belast en zijn de jaarlijkse onderhoudskosten aftrekbaar;
    • Wordt een onroerende zaak het hele jaar niet verhuurd, dan wordt het directe rendement (voor eigen gebruik) berekend via een vastgoedbijtelling van 2,65% van de WOZ-waarde. In de vastgoedbijtelling is al rekening gehouden met aftrek van onderhoudskosten.
    • Valt een onroerende zaak niet onder een van de vorige categorieën maar wordt deze gemengd gebruikt (verhuurd voor minder dan 90% per jaar én eigen gebruik), dan geldt de hoogste bedrag dat volgt uit de huurinkomsten minus de onderhoudskosten of de vastgoedbijtelling;
    • Is sprake van verbeteringskosten, dan wordt daar pas rekening mee gehouden bij het bepalen van de vermogenswinst.
  • Eigen gebruik wordt ook belast in box 3:
    • Voor onroerende zaken (zowel woningen als andere onroerende zaken) via de berekening van het directe rendement zoals hiervoor weergegeven;
    • Eigen gebruik van roerende zaak (denk aan auto, caravan of boot) wordt niet belast in box 3.
  • Belastingheffing over het ’totaalvoordeel’ dat in de basis lijkt op het “totaalwinstregime” met onder meer:
    • Zakelijkheidstoets: voor de bepaling van het totaalvoordeel moet zakelijk gehandeld worden;
    • Alleen kosten die verband houden met de inning, het behoud en de verwerving van het resultaat komen voor aftrek in aanmerking;
    • Aftrekbeperking van kosten met een gemengd karakter, kosten waarvan het niet wenselijk geacht wordt dat deze aftrekbaar zijn en kosten met een privékarakter. Voor de vormgeving van deze aftrekbeperkingen wordt aansluiting gezocht bij de bestaande aftrekbeperkingen in box 1.
  • Verzekeringsproducten:
    • ook onder de vermogensaanwasbelasting, waardering op basis van actuariële reservewaarde;
    • Nettopensioenen en nettolijfrenten blijven onder voorwaarden vrijgesteld;
    • Zuivere overlijdensrisicoverzekering volledig vrijgesteld;
    • Afschaffen huidige overgangsrecht voor kapitaalverzekeringen vóór 2001.
  • Hoofdregel: waardering vermogensbestanddelen naar waarde in het economische verkeer.
  • Uitzondering voor vorderingen en schulden tussen natuurlijke personen: waardering op nominale waarde.
  • Voor onroerende zaken en aandelen in een familie- of startende onderneming komt per 1 januari 2027 een step-up naar de waarde in het economische verkeer. Voor woningen in box 3 vindt de step-up plaats naar de WOZ-waarde. Dit was in het oorspronkelijke wetsvoorstel nog niet opgenomen, maar is door de wijzigingen van 25 januari 2024 toegevoegd.
  • In tegenstelling tot opgenomen in het oorspronkelijke wetsvoorstel worden door de wijzigingen van 25 januari 2024 koerswinsten en -verliezen van banktegoeden in vreemde valuta ook belast.
  • Kwijtscheldingsvoordeelvrijstelling (onder voorwaarden) om te voorkomen dat kwijtschelding van een schuld bij de schuldenaar leidt tot belastingheffing in box 3.
  • Indirect rendement bij vermogensaanwasbelasting is waarde in het economische verkeer begin kalenderjaar verminderd met waarde in het economische verkeer einde kalenderjaar gecorrigeerd voor stortingen en onttrekkingen in het box 3-vermogen.
  • Mogelijkheid van verliesverrekening met box 3-inkomens van de volgende jaren. Er wordt wel een drempel van € 500 voorgesteld: voor zover het verlies lager is dan deze drempel wordt dit niet bij verliesbeschikking vastgesteld en komt dit dus niet voor verrekening in aanmerking. Er werd nog nagedacht over een mogelijkheid van verliesverrekening met voorgaande jaren, maar met de wijzigingen per 25 januari 2024 is duidelijk geworden dat er geen mogelijkheid komt om verliezen te verrekenen met voorgaande jaren.
  • Belasten van nominaal werkelijk rendement (zonder rekening te houden met inflatie).
  • Heffingvrij inkomen (in plaats van het huidige heffingvrije vermogen). Het heffingvrije inkomen is vooralsnog vastgesteld op € 1.250.
  • Geen schuldendrempel meer.
  • Toerekening vermogen aan eigenaar, fiscale partners kunnen hun totale voordeel vrij toerekenen.
  • Vermogensaanwas- of vermogenswinst geheel belast bij bloot eigenaar van het vermogensbestanddeel, regulier voordelen (dividend, rente) wel bij de genotsgerechtigde.
  • Met de wijzigingen per 25 januari 2024 is de behandeling van genotsrechten aangepast. De prijs voor aankoop genotsrecht is niet in een keer aftrekbaar in het jaar van vestigen van het genotsrecht, maar in gedeelten in de jaren waarin het genotsrecht bestaat.
  • Geen vrijstelling voor groen sparen en beleggen meer, wel hogere heffingskorting voor groen sparen en beleggen.
  • Invoering administratieplicht voor belastingplichtigen met box 3-vermogen.
  • Voorgesteld tarief box 3 is 36%.

Bron: taxlive

CONTACT

Kenaustraat 1
2011 MV Haarlem
Postbus 117
2000 AC Haarlem

© Team Vervoort
iban NL12INGB0686017269
bic INGBNL2A
kvk Haarlem 34171025