Verblijfsdagen
Aannemelijk maken van het aantal verblijfsdagen in het werkland
Hof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2018:3234 ) heeft op 10 april 2018 uitspraak gedaan hoe deze werkdagen te “tellen”. Deze uitspraak is het vervolg op het arrest van de Hoge Raad van 14 juli 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1326).
Wat waren de feiten? Een Belgische man probeerde aan te tonen dat Nederland niet mocht heffen omdat hij te kort (181 dagen) in Nederland had gewerkt. Maar de Hoge Raad heeft geoordeeld dat bij de toets van de 183-dagenregeling het gaat om het aantal dagen waarin de buitenlandse werknemer in Nederland verblijft (arrest van 14 juli 2017). Alle dagen in de werkstaat die enig verband houden met de werkzaamheden in de werkstaat, tellen mee. De man stelde dat hij een zogeheten rollende kalender erop nahield. Hierop had hij bijgehouden op welke data hij aanwezig was in Nederland voor zijn werk. Het hof vindt deze rollende kalender onvoldoende bewijs. De man heeft hierin niet duidelijk aangegeven welk criterium hij hanteert voor het in Nederland aanwezig zijn voor werk. Zelf stelt de man dat hij voldoende bewijs heeft geleverd. Hij meent dat men om redenen van privacy niet van hem kan verlangen dat hij het hele jaar bijhoudt waar hij verblijft. Het hof volgt de man hierin niet en oordeelt dat de man al met al meer dan 183 dagen in Nederland heeft verbleven. Nederland is dus heffingsbevoegd.
Conclusie
Bij geschillen over het aantal dagen dat men in het buitenland heeft gewerkt is het dus zaak om nauwkeurig bij te houden wat men op die dagen heeft gedaan en waar men was. Dagen die enig verband houden met de werkzaamheden, bijvoorbeeld het reizen naar het werkland, tellen immers ook mee en kunnen leiden tot heffingsbevoegdheid van het werkland. Een jaarkalender met onderliggende stukken (bijvoorbeeld reisbescheiden, bonnen van restaurant enzovoorts) is dus van belang.