Tijdig afstorting pensioenrecht ex-partner is zinvol
Gehuwde en geregistreerde partners hebben bij echtscheiding volgens de wet recht op pensioenverevening:
bij echtscheiding komt de helft van het tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdoms- en nabestaandenpensioen aan de ander toe. De echtgenoot die recht heeft op verevening verkrijgt een rechtstreeks recht op uitbetaling jegens de uitvoerder van de pensioenregeling. De partners kunnen hun recht op verevening geheel of deels buiten werking stellen in hun huwelijkse of partnerschapsvoorwaarden of een echtscheidingsconvenant.
Directeur-grootaandeelhouders (dga) brachten hun pensioen vaak onder in hun eigen B.V. Door de rechter is echter een aantal jaren geleden al bepaald dat de redelijkheid en billijkheid tussen ex-partners ertoe leidt dat van de ex-partner niet kan worden verwacht dat het pensioen afhankelijk blijft van het beleid van de dga in zijn onderneming. De dga moet daarom de te verevenen pensioenaanspraak onderbrengen bij een externe pensioenverzekeraar. Afstorten kan alleen achterwege blijven als daardoor de continuïteit van de onderneming in gevaar komt.
Een recente uitspraak van de Hoge Raad gaat over de waarde van het pensioen dat moest worden afgestort: is dat de waarde op het tijdstip van echtscheiding of de commerciële waarde ten tijde van de afstorting?
Deze uitspraak is van belang omdat beide bedragen niet gelijk hoeven te zijn. Daardoor kan het af te storten bedrag afwijken van het bedrag dat uiteindelijk verschuldigd is.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden had geoordeeld dat moet worden uitgegaan van de commerciële waarde van het aan de vrouw toekomende deel van de pensioenaanspraken op het tijdstip van echtscheiding. De Hoge Raad oordeelt genuanceerder. Weliswaar is volgens de wet het tijdstip van echtscheiding bepalend voor het aan de andere echtgenoot toekomende deel van de pensioenaanspraak. Indien en voor zover de pensioenopbouw in eigen beheer plaatsvindt moet de rechtspersoon die de pensioentoezegging doet er echter voor zorgdragen dat hij te zijner tijd in beginsel over voldoende kapitaal daarvoor kan beschikken. In verband hiermee dient het benodigde kapitaal te worden berekend naar de commerciële waarde van de pensioenaanspraak ten tijde van de afstorting.
Dit brengt volgens de Hoge Raad mee dat naar het tijdstip van echtscheiding bepaald moet worden wat de hoogte is van de pensioenaanspraak van de tot verevening gerechtigde echtgenoot is, maar dat de commerciële waarde van die aanspraak – het bedrag dat nodig is om die pensioenaanspraak bij een externe pensioenverzekeraar te verzekeren – bepaald moet worden naar het tijdstip van afstorting door de rechtspersoon.
Als er op het moment van afstorting onvoldoende kapitaal aanwezig is in de rechtspersoon om de commerciële waarde van beide pensioenaanspraken te dekken, dan moeten de ex-partners het tekort in beginsel delen. De rechter kan het tekort echter anders verdelen, met name als het tekort aan de vereveningsplichtige echtgenoot is toe te rekenen.
Bron: Hoge Raad 14 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:276, 19/00187